Kinderporno tot 18 jaar strafbaar gesteld

In art. 240b Sr is sinds 1 oktober 2002 de leeftijdsgrens verhoogd van zestien naar achttien jaar. De wetsgeschiedenis houdt ten aanzien van het daarmee beoogde doel - voor zover van belang - het volgende in:

- Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 745, nr. 3 (MvT), p. 2, 5:

“De voorgestelde wijzigingen van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering (Sv.) en de Gemeentewet maken onderdeel uit van een geïntegreerde aanpak van seksueel geweld en misbruik. Zij leveren een bijdrage aan de vergroting van de effectiviteit van strafrechtelijk optreden tegen seksueel misbruik en geweld en verhogen de bescherming van (potentiële) slachtoffers van zedendelicten.
(…)
Het evaluatierapport 6 is niet ingegaan op de vraag of het aanbeveling verdient om de leeftijdsgrens te verhogen van 16 naar 18 jaar. Deze vraag is actueel omdat bescherming van kinderen tegen (commercieel) seksueel misbruik in het algemeen is gericht op minderjarigen, d.w.z. personen onder de leeftijd van 18 jaar. Dat is de strekking van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind en de boodschap van het Wereldcongres tegen commerciële seksuele exploitatie van kinderen in Stockholm in augustus 1996. Als gezegd is reeds wetgeving tot stand gekomen waarbij de uitbuiting van minderjarige prostituees en het plegen van seksuele handelingen met minderjarige prostituees strafbaar zijn gesteld.
Het ILO-verdrag betreffende het verbod en de onmiddellijke actie voor de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid dat in juni 1999 is aanvaard en waarvan een voorstel voor goedkeuringswetgeving onlangs door de Eerste Kamer is aanvaard (27 100 (R 1654)), verplicht de verdragspartijen onder meer tot strafbaarstelling van «the use, procuring or offering of a child (i.e. een persoon onder de leeftijd van 18 jaar) for the production of pornography». Ratificatie van dit verdrag noopt derhalve tot verhoging van de leeftijdsgrens in artikel 240b Sr.
Voorgesteld wordt de verhoging van de leeftijdsgrens van toepassing te doen zijn op alle in artikel 240b Sr. genoemde gedragingen. Dat betekent dat ook de vervaardiging en het bezit (voor eigen gebruik) van een afbeelding van een seksuele gedraging waarbij een persoon van 16 of 17 jaar is betrokken of schijnbaar is betrokken, strafbaar worden.
De NOVA is van oordeel dat de voorgestelde verhoging beperkt zou moeten blijven tot commerciële seksuele uitbuiting. Ik meen dat het niet wenselijk is om wat de verhoging van de leeftijdsgrens tot 18 jaar betreft een differentiatie aan te brengen tussen commerciële en niet commerciële kinderpornografie. De in artikel 240b omschreven gedragingen kunnen ook schadelijk zijn voor minderjarigen van 16 en 17 jaar in een niet commerciële context. Het huidige artikel 240b maakt thans geen verschil tussen verschillende vormen van kinderporno. Uit een oogpunt van eenvoud van wetgeving is het wenselijk om de voorgestelde verhoging over de gehele linie door te voeren. De opsporings- en vervolgingspraktijk heeft behoefte aan een eenduidige bepaling. Tegen het strafbaar stellen van het vervaardigen en bezit van kinderporno ten aanzien van 16- of 17-jarigen zou kunnen worden ingebracht dat het hebben van seks met een minderjarige vanaf 16 jaar in de regel niet strafbaar is. Maar daartegen kan worden aangevoerd dat niet alle seks met een minderjarige van die leeftijd straffeloos is. Indien de dader en de minderjarige een bijzondere band met elkaar hebben (ouder-kind, docent-leerling), is seks tussen hen wel strafbaar. Ik meen dat een evenwichtig en zorgvuldig gebruik van het opportuniteitsbeginsel kan waarborgen dat deze bepaling in de praktijk op juiste en verantwoorde wijze wordt toegepast. In de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal wordt rekening gehouden met verschillende vormen van kinderporno. Daarin zal bij voorbeeld ook aandacht kunnen worden besteed aan gevallen waarin de minderjarige op geen enkele wijze in haar of zijn belangen is geschaad. Men kan daarbij denken aan gevallen in de privésfeer, waarin een oudere minderjarige ermee instemt dat een leeftijdgenoot voor eigen of beider bezit kinderporno vervaardigt. Ik meen dat justitieel optreden in dergelijke gevallen in de regel achterwege kan blijven.”
- Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 745, nr. 5, houdende het verslag van bevindingen van de vaste commissie van Justitie:

- p. 4:
“De verhoging van de leeftijdsgrens waarbij sprake is van kinderpornografie naar 18 jaar is volgens de leden van de fractie van de PvdA een logische keuze, gezien de internationaal verankerde norm, en de leeftijdsgrenzen die in het wetsvoorstel Opheffing bordeelverbod zijn gehanteerd.”
- p. 7:
“Ook hebben de leden van de D66-fractie enkele vragen over de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar bij het kinderpornoartikel. Gaat door deze leeftijdsverhoging niet een ongerijmdheid ontstaan, nu iemand, die ouder is dan 16 jaar in beginsel straffeloos seksueel contact kan hebben met iemand van 16 jaar? Is het juridisch wel juist om zo op het opportuniteitsbeginsel te vertrouwen, zoals de regering doet? Het evaluatierapport is niet ingegaan op de leeftijdsverhoging. Welke meerwaarde met betrekking tot de bescherming van de seksuele integriteit van minderjarigen verwacht de regering van dit onderdeel van het wetsvoorstel?”
- p. 8-9:
“De leden van de SGP-fractie zijn, zoals zij reeds eerder bij verschillende gelegenheden uiteen hebben gezet, voorstander van de expliciete strafbaarstelling van het bezit van kinderporno alsmede van alle vormen van virtuele kinderpornografie. De thans voorgestelde wijzigingen worden door hen daarom positief gewaardeerd.
(…)
Voor wat betreft de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar zal, aldus de memorie van toelichting, een evenwichtig en zorgvuldig gebruik van het opportuniteitsbeginsel waarborgen dat deze bepaling in de praktijk op juiste en verantwoorde wijze wordt toegepast. Deze leden stellen de vraag welke specifieke invulling daaraan in de Aanwijzing Kinderpornografie van het college van procureurs-generaal zal worden gegeven.
Kan, zo vragen zij verder, aan de hand van casusposities worden toegelicht aan welke gevallen wordt gedacht waarin wordt aangenomen dat de minderjarige op geen enkele wijze in zijn of haar belangen wordt geschaad?”
- Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 745, nr. 6, houdende de nota naar aanleiding van het verslag:

-p. 10:
“De leden van de fractie van de PvdA stelden enige vragen naar aanleiding van het voo[r]stel om de leeftijdsgrens te verhogen van 16 tot 18 jaar.
Naar aanleiding daarvan breng ik het volgende naar voren. In artikel 240b Sr. is het woord «kennelijk» gehandhaafd. In het voorstel gaat het dus om de afbeelding van een persoon die kennelijk jonger is dan 18 jaar. Opneming van het woord «kennelijk» berust op de overweging dat het bewijs van de leeftijd(scategorie) van het slachtoffer niet altijd te leveren valt, als zijn of haar identiteit niet bekend is dan wel niet te leveren valt, omdat een virtuele persoon geen echte leeftijd heeft. Dit woord heeft dus betekenis zowel voor het geval dat de afgebeelde persoon echt is als voor het geval dat het gaat om een virtuele persoon.
Aan de hand van de afbeelding moet een schatting worden gemaakt van de leeftijd. Bij die schatting wordt rekening gehouden met alle kenmerken van het lichaam die enige indicatie kunnen geven omtrent de leeftijd van de desbetreffende persoon. Daartoe behoren ook de geslachtskenmerken. De aanwezigheid van zogenoemde volwassen geslachtskenmerken kan een belangrijke aanwijzing zijn dat de afgebeelde persoon ouder dan 17 jaar is. De afwezigheid van deze kenmerken kan een sterke aanwijzing vormen dat de betrokken persoon jonger is dan 18 jaar. Artikel 240b Sr. voorziet ook in de bescherming van minderjarigen die volgroeid zijn. Als komt vast te staan dat de afgebeelde persoon die er als een volwassene uitziet, onder de leeftijdsgrens zit, is er sprake van strafbare kinderporno. Dat verandert niet door de voorgestelde verhoging van de leeftijdsgrens, al zal de groep van volgroeide minderjarigen die strafrechtelijke bescherming genieten, daardoor in omvang toenemen.”
- p. 15:
“Wat betreft de voorgestelde verhoging van de leeftijdsgrens naar 18 jaar merk ik op dat het bij de strafbaarstelling van kinderporno anders dan bij ontucht niet alleen gaat om het voorkomen van schade aan het kind dat bij de vervaardiging van kinderporno betrokken is geweest als gevolg van die vervaardiging, maar ook om het voorkomen van schade aan dat kind en kinderen in het algemeen door het in omloop brengen van dat beeldmateriaal. De instemming van een 16- of 17-jarige met de vervaardiging en de verspreiding van kinderporno neemt de schadelijke effecten ervan niet weg.
Bij de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie is aanvaard uitgangspunt dat de leeftijdsgrens van een kind wordt gesteld op 18 jaar. Voor een effectieve aanpak van uitbuiting van kinderen en kinderpornografie in de praktijk is het wenselijk om uit te gaan van een heldere bepaling die alle vormen van kinderporno kan omvatten. Zoals ik reeds naar voren heb gebracht zijn er gevallen denkbaar waarin strafrechtelijk optreden achterwege kan blijven. Ik denk daarbij bij voorbeeld aan de vervaardiging van kinderporno waarbij een 16- of 17-jarige is betrokken, met diens instemming en voor diens eigen gebruik. Als uit het strafrechtelijke onderzoek komt vast te staan dat het daarbij is gebleven, is er geen noodzaak voor strafrechtelijk optreden. Ik acht het juridisch aanvaardbaar dat zulks wordt verzekerd door een zorgvuldig een evenwichtige toepassing van het opportuniteitsbeginsel.”
- p. 16:
“In artikel 240b Sr. zelf wordt geen onderscheid gemaakt tussen commerciële
en niet commerciële kinderporno, wanneer het gaat om kinderporno waarbij een kinderen van 16 of 17 jaar zijn betrokken. Dat onderscheid zal wel gemaakt worden bij de vaststelling en vormgeving van het vervolgingsbeleid. Dat beleid wordt vastgelegd in de aanwijzing kinderpornografie en is daardoor kenbaar. Deze handelwijze dient de rechtszekerheid en is daarmee geenszins in strijd. Kinderen, ook kinderen van 16 en 17 jaar, dienen beschermd te worden tegen seksueel misbruik en seksuele uitbuiting, opdat zij kunnen uitgroeien tot volwassen personen die in staat zijn hun leven te overzien en naar vrije keuze in te richten. In de zedelijkheidswetgeving is een persoon vanaf 16 jaar seksueel meerderjarig. Het plegen van seksuele handelingen met een persoon vanaf die leeftijd is in de regel niet strafbaar. Bij de strafbaarstelling van uitbuiting van kinderen voor prostitutie geldt de leeftijd van 18 jaar (artikelen 248a, 248b en 250a Sr.). Eenzelfde leeftijdsgrens wordt nu voorgesteld voor kinderpornografie. Het is aanvaardbaar en gerechtvaardigd dat deze leeftijd ook geldt voor niet-commerciële vormen van kinderporno. Ik wijs erop dat de verspreiding van kinderporno niet altijd geschiedt om commerciële motieven. Liefhebbers van dit genre kunnen elkaar dit beeldmateriaal toespelen zonder uit te zijn op winstbejag. Het gevaar voor het kind blijft daarmee hetzelfde.
Niet is in te zien waarom deze verspreiding straffeloos zou moeten blijven wanneer bij de vervaardiging van kinderporno een 16- of 17 jarig kind is betrokken dat heeft ingestemd met de vervaardiging en de verspreiding. Ook de personen in deze leeftijdscategorie behoeven strafrechtelijke bescherming van de overheid.”
- p. 17:
“In de Aanwijzing kinderpornografie zal worden ingegaan op de gevallen waarin strafrechtelijk optreden achterwege kan blijven. Daarbij kan worden gedacht aan het geval waarin een 16- of 17-jarige pornografische opnamen van zichzelf maakt of laat maken door een vriend of vriendin, voor uitsluitend eigen gebruik.”
- Kamerstukken Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 745, nr. 14, houdende het stenografisch verslag van een wetgevingsoverleg van de vaste commissie voor justitie op 18 maart 2002 (voor zover m.i. relevant in aanvulling op de reeds hiervoor geciteerde standpunten van Kamerleden):

- p. 17:
“Minister Korthals: (…)
De heer Dittrich vroeg naar de leeftijd van 16 en 18 jaar. Zoals mevrouw Barth terecht opmerkte is de voorgestelde verhoging van de leeftijdsgrens bij kinderporno wenselijk in het licht van de aanpak van commerciële uitbuiting van kinderen. Dit is iets anders dan de grens die de wetgever heeft gesteld bij seksueel verkeer tussen personen. Dan geldt de leeftijd van 16 jaar. Een zorgvuldig vervolgingsbeleid biedt uitkomst wanneer de vervaardiging en het bezit zich uitstrekt tot de privésfeer.
Mevrouw Barth (PvdA): Ik voel mij gevleid omdat de minister deze interpretatie overneemt. De heer Nicolaï zei daarna, volgens mij terecht, tegen mij dat het bijvoeglijke naamwoord ’’commerciële’’ moet vervallen. Het moet gaan om uitbuiting. Ook een ouder die het eigen kind aanbiedt aan familieleden zonder dat daar betaling tegenover staat is strafbaar.
Minister Korthals: Dat was een juiste toevoeging door de heer Nicolaï.”
- Kamerstukken Eerste Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 27 745, nr. 299b:

- p. 1-2:
“Artikel 240b Sr. geeft in zijn huidige opzet voldoende mogelijkheden om op een passende wijze te reageren op ernstiger en minder ernstige vormen van kinderporno. In de Aanwijzing kinderpornografie van het College van procureurs-generaal wordt rekening gehouden met verschillende vormen van kinderporno en aandacht gevraagd voor commerciële vormen van kinderporno. Een verdergaande differentiatie in de wetgeving inzake kinderpornografie zou de uitoefening van een evenwichtig vervolgings- en straftoemetingsbeleid kunnen belemmeren.”
- p. 3:
“De wetgever heeft in de zedelijkheidswetgeving twee leeftijdsgrenzen getrokken. Bij seksueel verkeer geldt de leeftijd van 16 jaar als seksuele meerderjarigheid. Bij seksuele uitbating geldt thans voor prostitutie de leeftijd van 18 jaar als grens. Ingevolge het onderhavige wetsvoorstel wordt artikel 250a Sr. uitgebreid tot uitbating voor andere vormen van seksuele dienstverlening. De wetgever heeft zich op het standpunt gesteld dat personen vanaf de leeftijd van 18 jaar die zich vrijwillig lenen voor pornografie, geen strafrechtelijke bescherming behoeven. De zedelijkheidswetgeving (zoals die na de totstandkoming van de voorgestelde wetgeving zal komen te luiden) biedt voldoende mogelijkheden voor effectief strafrechtelijk optreden tegen seksueel misbruik van volwassenen ten behoeve van pornografie en tegen onvrijwillig totstandgekomen pornografie.”
- p. 4-5:
“De leden van de PvdA-fractie wezen erop dat in artikel 245 Sr. wordt uitgegaan van de leeftijd van 16 jaar en in artikel 240b, zoals thans voorgesteld, van 18 jaar. Dan ontstaat de situatie dat het hebben van gemeenschap met iemand van 16 niet strafbaar is, maar het maken van een afbeelding daarvan wel.
Het voorstel tot verhoging van de leeftijdsgrens in artikel 240b Sr. vloeit voort uit internationale regelgeving inzake bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting. Het is als gezegd alleszins gerechtvaardigd onderscheid te maken tussen gevallen waarbij seksueel verkeer plaatsvindt met een minderjarige zonder bijkomende specifieke omstandigheden, en gevallen waarin zulks plaatsvindt onder specifieke omstandigheden.
Gemeenschap met een 16-jarige is ingevolge artikel 245 Sr. niet strafbaar. Gemeenschap met een 16-jarige waarbij een gezags-, vertrouwens- of zorgrelatie in het geding is of met een 16-jarige prostituee is wél strafbaar (artikelen 249 en 248b Sr.).
Bij de strafbaarstelling van kinderporno gaat het anders dan bij ontucht niet alleen om het voorkomen van schade aan het kind dat bij de vervaardiging van kinderporno betrokken is geweest als gevolg van die vervaardiging, maar ook om het voorkomen van schade aan dat kind en kinderen in het algemeen door het in omloop brengen van dat beeldmateriaal. De instemming van een 16- of 17-jarige met de vervaardiging en de verspreiding van kinderporno neemt de schadelijke effecten ervan niet weg.
Bij de bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie is aanvaard uitgangspunt dat de leeftijdsgrens van een kind wordt gesteld op 18 jaar. Voor een effectieve aanpak van uitbuiting van kinderen en kinderpornografie in de praktijk is het wenselijk om uit te gaan van een heldere bepaling die alle vormen van kinderporno kan omvatten. Er zijn gevallen denkbaar waarin strafrechtelijk optreden achterwege kan blijven. Ik denk daarbij bij voorbeeld aan de vervaardiging van kinderporno waarbij een 16- of 17-jarige is betrokken, met diens instemming en voor diens eigen gebruik. Als uit het strafrechtelijke onderzoek komt vast te staan dat het daarbij is gebleven, is er geen noodzaak voor strafrechtelijk optreden. Ik acht het juridisch aanvaardbaar dat zulks wordt verzekerd door een zorgvuldige en evenwichtige toepassing van het opportuniteitsbeginsel.”
- p. 9:
“Kinderporno is nimmer een klachtdelict geweest. Het ligt voor de hand om kinderen van 12 jaar en ouder die getraceerd zijn als slachtoffer van kinderporno, te horen. Bij die gelegenheid kunnen zij hun zienswijze op de zaak geven. Hun informatie is belangrijk om zich een goed oordeel te geven over de aard en de omvang van de kinderporno.”
4.9.
Uit de wetsgeschiedenis volgt voor zover hier relevant het volgende. De aangebrachte verhoging van de leeftijdsgrens bij de strafbaarstelling van kinderporno van zestien naar achttien jaar strekt tot bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik in een dermate brede zin, dat de wetgever het alleen voorstelbaar acht dat in de beslissing tot vervolging wordt meegewogen of dergelijk gedrag bij 16- of 17-jarigen uitsluitend binnen de privésfeer en met wederzijdse instemming plaatsvindt en verder niet ‘naar buiten komt’. Dan is vervolging wellicht (dat wil zeggen: in ieder geval in de ogen van de toenmalige Minister) niet opportuun. Zodra seksuele afbeeldingen in de zin van art. 240b Sr van 16- of 17-jarigen niet beperkt is gebleven tot het eigen gebruik, is de sociale en internationaal gedragen norm van de te bieden bescherming aan minderjarigen zodanig in het geding, dat ook (zelfs) indien de 16- of 17-jarige heeft ingestemd met de vervaardiging en verspreiding van die afbeelding - waarvan in de onderhavige zaak overigens niet blijkt - daartegen in beginsel over de boeg van art. 240b Sr strafrechtelijk zou moeten kunnen worden opgetreden. Net zoals met de strafbaarstelling van virtuele kinderporno, geldt voor de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar dat de strafbaarstelling (mede) een verder gelegen doel dient; het gaat dan niet (alleen) om de bescherming van de afgebeelde minderjarige, maar (ook) om het feit dat de beschikbaarheid van zulk materiaal de vraag naar méér en nog jonger kan stimuleren. 7 Over de te bieden bescherming van de 16- en 17-jarige zelf nog het volgende. Een zeker spanningsveld blijft; enerzijds worden personen vanaf 16 jaar geacht vrijelijk over de seksuele invulling van hun leven te kunnen beschikken, anderzijds geldt onverkort in art. 240b Sr de leeftijdsgrens van 18 jaar. 8 Dat is in mijn ogen niet zonder reden. Het internet is een razendsnel medium voor het raadpleegbaar maken en verspreiden van afbeeldingen, en heeft als keerzijde dat hetgeen daar eenmaal ‘even’ op is gezet (vrijwel) definitief raadpleegbaar blijft. De impact daarvan kan groot zijn. Dat regardeert ook het strafrecht en daarbij geldt dat art. 240b Sr in de ogen van de wetgever voldoende ruimte biedt om gedifferentieerd en aldus op passende wijze te reageren op de aard en omvang van het in dit wettelijk voorschrift strafbaar gestelde gedrag.

Zie ook: ECLI:NL:PHR:2014:2065

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden