Valse aangifte zedendelict (verkrachting, ontucht, misbruik)

Met name bij zedendelicten komt het vaak voor dat er een valse aangifte wordt gedaan. Uit onderzoek is gebleken dat er in circa 10 - 20 % van de zedenzaken een valse aangifte is ingediend. In de meeste gevallen gaat het dan om een valse aangifte terzake verkrachting, ontucht of seksueel misbruik. Zeker wanneer er een valse aangifte tegen u is gedaan, is het van belang dat u zich laat bijstaan door een gespecialiseerde advocaat. Het is namelijk belangrijk dat u al in een vroegtijdig stadium van de zaak het proces-verbaal van de politie opvraagt om zo de verdedigingsstrategie te kunnen bepalen. Dan kan meteen al bekeken worden op welke wijze verweer kan worden gevoerd tegen de valse aangifte.

> Valse aangifte misbruik
> Valse aangifte ontucht
> Valse aangifte verkrachting

In verschillende onderzoeken wordt ingegaan op de aanleidingen en motieven van vrouwen om valse aangiften van zedenmisdrijven te doen. In het voorgaande is gesproken over twee verschillende soorten valse aangiften: opzettelijke en onopzettelijke. Aan deze twee verschillende vormen van valse aangiften liggen ook verschillende aanleidingen en motieven ten grondslag Alvorens we deze verschillen bespreken, worden eerst drie factoren besproken die bij het doen van zowel opzettelijke als onopzettelijke valse aangiften op de achtergrond een rol kunnen spelen: conflicten, psychische of sociale problemen en bezorgdheid (Nierop & van den Eshof, 2008).
De eerste factor betreft conflicten tussen bijvoorbeeld de ouders. Binnen een gezin kan dit gaan over de opvoeding. Ook kunnen conflicten binnen de relatie (echtscheiding) of binnen de familie een rol spelen bij het doen van een valse aangifte. De tweede factor betreft psychische problemen (bijvoorbeeld persoonlijkheidsstoornissen, depressie, anorexia) en ook sociale problemen (bijvoorbeeld problemen met werk of school) kunnen van invloed zijn op het doen van een valse aangifte (Nierop & van den Eshof, 2008). Uit een politieonderzoek in de Verenigde Staten blijkt dat 22 van de 40 aangeefsters van valse aangiften een verstandelijke beperking hebben of andersoortige psychische problematiek, zoals het hebben van psychische stoornissen, zoals het eerder genoemde ‘Münchhausen by Proxysyndroom’ (Gibbon (1998)). De derde factor is terug te voeren op bezorgdheid van anderen over iemand die problemen heeft. Door op een suggestieve manier vragen te stellen, kunnen foutieve antwoorden worden gegeven (Ceci & Bruck, 1995). Een voorbeeld is een hulpverlener die vermoedt dat de klachten van een cliënt te maken hebben met een onverwerkt incestverleden en in die richting ook de vragen stelt, met als risico dat de cliënt ook gaat denken dat ze is misbruikt, terwijl dit niet het geval hoeft te zijn.

Opzettelijk valse aangifte

Binnen de categorie opzettelijk valse aangiften kan onderscheid worden gemaakt tussen zaken waarbij in werkelijkheid wel of geen seksueel contact is geweest tussen aangeefster
en verdachte (Nierop & van den Eshof, 2008; Veraart, 1997). Bij de eerste vorm is er daadwerkelijk sprake geweest van seksueel contact, maar tijdens de aangifte worden gebeurtenissen beschreven die niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid (Nierop & van den Eshof, 2008). Een aanvankelijk vrijwillig seksueel contact wordt nadien als onvrijwillig bestempeld, omdat de betrokkene er anders over is gaan denken. Veraart (1997; 2006) spreekt in deze situaties ook van “mislukte vrijages”. De kernelementen zijn spijt en stresssituaties. Het hebben van spijt, kan bijvoorbeeld betrekking hebben op het feit dat de aangeefster handelingen heeft verricht die ze normaal gesproken niet zou doen, de seks tegen is gevallen, de man na afloop onaardig doet of omdat de aangeefster dronken is of vreemd is gegaan. Ook kan het voorkomen dat er na het seksuele contact een stresssituatie ontstaat (Hazelwood & Burgess, 2008), bijvoorbeeld een aangeefster die zich zorgen maakt of ze misschien zwanger is geraakt en hierdoor beweert dat ze verkracht is zodat ze medicatie kan krijgen (Burgess & Holmstrom, 1974). Ook uit onderzoek van Kanin (1994) blijkt dat 56 procent van de vrouwen die een valse aangifte heeft gedaan, een plausibele verklaring nodig heeft voor bijvoorbeeld zwangerschap of vreemdgaan.

Motieven voor het doen van valse aangiften waarbij geen seksueel contact is geweest, zijn: wraak, alibi, aandacht en specifiek belang (Den Breejen, 2006; Nierop & van den Eshof,
2008). Het wraaknemen, is volgens Kanin (1994) een belangrijk motief om aangifte te doen van seksueel misbruik. Uit het onderzoek blijkt dat bij 27 procent van de valse aangiften wraak de reden is om de verdachte onjuist te beschuldigen. Dit kan het geval zijn in situaties waarbij aangeefster wraak wil nemen op haar ex-man, een (te) strenge (stief) vader, leidinggevende of een man door wie ze is afgewezen. Ook het verkrijgen van een alibi kan een motief vormen. De aangeefster heeft een verklaring nodig voor het feit dat ze op een bepaald tijdstip op een andere plek was dan van haar werd verwacht (spijbelen op school, te laat thuis). Daarnaast is het krijgen van aandacht en sympathie van mensen uit de omgeving een belangrijk motief. De aangeefster verkrijgt door het doen van aangifte de status van slachtoffer en aandacht. Naar schatting is het krijgen van aandacht voor achttien procent van de aangeefsters het motief om een valse aangifte te doen (Kanin, 1994). Deze aangeefsters hebben behoefte aan aandacht, meestal in de vorm van steun en zorg (Hazelwood & Burgess, 2008). Het kan ook zijn dat juist door de bemoeienis en bezorgdheid van derden de aangeefster geen uitweg ziet om haar verzonnen verhaal op te biechten en om die reden de aangifte doorzet. Tot slot is het hebben van een specifiek belang bij de aangifte een motief voor het doen van een opzettelijk valse aangifte. Dit kan het geval zijn indien de aangeefster een verhoging van haar alimentatie wil of de voogdij over de kinderen. Door middel van de aangifte probeert de aangeefster de situatie naar haar hand zetten.

Onopzettelijke aangifte

Bij een onopzettelijk valse aangifte denkt de aangeefster misbruikt te zijn terwijl hier in werkelijkheid geen sprake van is. Iemand kan op een later tijdstip in zijn of haar leven via
een zogenaamde ‘hervonden herinnering’ beweren misbruikt te zijn. Het gaat dan om traumatische herinneringen die plotseling naar boven komen bijvoorbeeld tijdens een psychotherapeutische behandeling (Gudjonsson,1997; Van Koppen & Merkelbach, 1997). Deze herinnering kan echter ook geconstrueerd worden door middel van het kijken naar films. In Nederland bereiken aangiften van patiënten met hervonden herinneringen – in tegenstelling tot de Verenigde Staten – zelden het strafrechtelijke circuit. Van Koppen en Merkelbach (1997) schatten op grond van politiegegevens dat jaarlijks in Nederland ongeveer 30 aangiften op hervonden herinneringen zijn gebaseerd. Wanneer de aangeefster wel het vermoeden heeft dat zij seksueel misbruikt is en hier geen herinneringen aan heeft, krijgt ze de behoefte om deze ontbrekende informatie alsnog in te vullen. Dit kan de aangeefster zelf doen maar het kan ook door anderen, zoals therapeuten, artsen en politiefunctionarissen worden gedaan (Nierop & van den Eshof, 2008). Ook zijn droombeelden voor sommige aangeefsters de reden voor het doen van een aangifte. Het kan bijvoorbeeld gaan om een fantasie die een vrouw voor waar aanneemt. De vrouw heeft dan een psychische stoornis waarbij herinneringsvervalsingen zodanig een eigen leven gaan leiden dat de herinneringen op den duur niet meer overeenkomen met de werkelijkheid. Voor de persoon zelf is het echter wel waarheid, zij gelooft erin en zal haar eigen onwaarheden verdedigen.

Bron: https://www.bureaubeke.nl/doc/publicaties/2011/Lastige_verhalen_Bekereeks.pdf

Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden