Tegenwoordig zijn bij niet-openbare schennis
Bij niet-openbare schennis van de eerbaarheid is steeds vereist dat het slachtoffer tegenwoordig is. Het tegenwoordig zijn bij de schennis van de eerbaarheid wordt blijkens de rechtspraak van de Hoge Raad ruim opgevat. Volgens de Hoge Raad is daarvoor niet beslissend of de ander in dezelfde ruimte is als de verdachte, maar of de handeling voor de ander zichtbaar is (dit oordeel had betrekking op het geval dat een naakte man die zich in zijn woonkamer bevond bij het raam, werd waargenomen door zijn overbuurvrouw die voor haar eigen raam stond, HR 29 juni 1942, NJ 1942/661)
Schennis eerbaarheid via beeldverbinding
De vraag die in dit verband resteert is dus of een live beeldverbinding valt onder de ‘afbeelding’ die door de Hoge Raad van de reikwijdte van art. 239 Sr werd uitgesloten, of dat deze verbinding moet worden geplaatst in de sleutel van het ‘zichtbaar zijn’ van op dat moment plaatsvindende handelingen. In zowel Noyon‐Langemeijer‐Remmelink als de feitenrechtspraak wordt kennelijk aangesloten bij dit laatste perspectief; schennis van de eerbaarheid via een beeldverbinding wordt juridisch niet problematisch geacht. De rechtbank Haarlem oordeelde bijvoorbeeld als volgt:
‘Indien via het internet door middel van een webcam een ontbloot geslachtsdeel waarneembaar wordt gemaakt voor een ander, is er – anders dan bij stoffelijk materiaal als afbeeldingen of voorwerpen, waarop veeleer de strafbepalingen met betrekking tot kinderpornografie kunnen zien – sprake van het versturen van “live” beelden. Hierbij is in het algemeen het effect van overrompeling en indringendheid van de waarneming groter. Daar komt nog bij dat in het onderhavige geval de beelden werden begeleid door direct contact tussen de verdachte en zijn slachtoffer middels het chatten. Naar het oordeel van de rechtbank, is degene die op deze wijze geconfronteerd wordt met dergelijke beelden bij de aldus waarneembare oneerbare handeling “tegenwoordig” als bedoeld in artikel 239 Sr.’ (Rb. Haarlem 24 december 2004, ECLI:NL:RBHAA:2004:AR8212)
In dit perspectief kan men dus op afstand toch ‘tegenwoordig zijn’ in de zin van art. 239 Sr. Tot op heden is er echter nog geen duidelijkheid van de Hoge Raad op dit punt. Wel is het zo dat dat de Hoge Raad een dergelijke livebeeldverbinding in andere strafrechtelijke contexten als ‘afbeelding’ heeft aangeduid, terwijl de Hoge Raad eerder ‘afbeeldingen’ van de reikwijdte van art. 239 Sr heeft uitgesloten (HR 9 december 2003, NJ 2004/273, m.nt. Schalken (r.o. 3.5); herhaald in HR 17 december 2013, NJ 2014/149, m.nt. Keijzer.). Het is dus niet zeker of de Hoge Raad hierin meegaat.