Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie

Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak de verdachte vrij (Rb Zeeland, West-Brabant, 23 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1852):

Verdachte en aangeefster hebben gedurende enige tijd een relatie gehad met elkaar. Dat er binnen deze relatie meermalen seks heeft plaatsgevonden tussen hen staat niet ter discussie. De rechtbank moet echter een oordeel geven over de vraag of er tussen aangeefster en verdachte seks heeft plaatsgevonden waartoe aangeefster door verdachte gedwongen werd. Hiertoe dient vastgesteld te worden of er daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.

Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.

De rechtbank stelt vast dat er tussen aangeefster en verdachte sprake was van een turbulente relatie. Uit de systemen van de politie blijkt dat aangeefster in februari 2021 melding van geweldshandelingen door verdachte heeft gemaakt, waarbij volgens de melding van aangeefster ook sprake zou zijn van zichtbaar letsel. Vervolgens heeft een STOP-gesprek plaatsgevonden met verdachte. Hoewel dit ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster dat er van enige gewelddadigheid sprake is geweest in de relatie, hetgeen verdachte evenals verkrachting ontkent, kan hierin geen steunbewijs voor verkrachting worden gezien. Er is daarvoor sprake van een te ver verwijderd verband.

Het dossier bevat verder een verklaring van [getuige] en een proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de wijkagent. Beide bewijsmiddelen bevatten echter geen eigen waarnemingen maar geven slechts weer hetgeen aangeefster zelf aan deze personen heeft verteld over het gebeurde. Deze bewijsmiddelen kunnen dus ook niet zonder meer als steunbewijs voor de aangifte dienen.

Ook is door de vader van verdachte een verklaring afgelegd. Hoewel hij in zijn verklaring bevestigt dat er sprake was van flinke ruzies tussen aangeefster en verdachte, dat hij aangeefster dan ook wel hoorde schreeuwen en dat hij dan ook wel eens naar de slaapkamer van verdachte ging om tussenbeide te komen, levert ook dat geen steunbewijs op voor de ten laste gelegde verkrachtingen. De verklaringen van aangeefster en de vader van verdachte lopen uiteen ten aanzien van het al dan niet gekleed zijn van aangeefster wanneer de vader van verdachte de slaapkamer binnen kwam. Aangeefster verklaart dat zij dan het dekbed voor haar lichaam trok zodat de vader van verdachte haar niet naakt zou zien, terwijl de vader van verdachte verklaart dat aangeefster gekleed was als hij de slaapkamer binnen kwam.

Ten slotte bevat het dossier een WhatsApp-gesprek tussen aangeefster en verdachte van na het beëindigen van hun relatie waarin aangeefster verdachte verwijt dat hij tegen haar wil seks met haar had. Hoewel verdachte in zijn reactie hetgeen aangeefster hem verwijt niet ontkent, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de reactie “nou prima ik ben de badguy” ook niet worden afgeleid dat verdachte daarmee de handelingen en het dwingen tot seks toegeeft. Ook deze WhatsApp-gesprekken leveren dus onvoldoende steunbewijs op.

Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in het onderhavige geval onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij.”

< Terug naar Meer informatie "bewijsminimumregels in zedenzaken"
< Terug naar Meer informatie verkrachting
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden