Algemene bewijsoverweging in zedenzaken

Veel zedenzaken kenmerken zich door de omstandigheid dat slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: de persoon die aangifte doet van het feit waarvan zij zegt slachtoffer te zijn en de persoon die het feit zou hebben gepleegd. Dat maakt dat extra zorgvuldig en behoedzaam naar de afgelegde verklaringen moet worden gekeken, zeker nu verdachte het tenlastegelegde feit ontkent. Volgens het tweede lid van artikel 342 Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter immers niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden