Sms-berichten, zuigzoen, heftige emoties onvoldoende steunbewijs
De officier van justitie probeert ter ondersteuning van de aangifte vaak in ‘objectieve gegevens’ steunbewijs te vinden, maar de vraag is steeds of wat die objectieve gegevens nu zeggen over het wel of niet gebeurd zijn van het ten laste gelegde feit. In de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, van 10 november 2015, ECLI:NL:RBROT:2015:8162 werden de verstuurde sms-berichten, de zuigzoen in de nek en de heftige emotionele reactie van aangeefster bij ontdekking van de sms-berichten als onvoldoende steunbewijs aangemerkt.
Welk feitelijk handelen ten laste gelegd?
Allereerst dient de rechtbank op grond van de tenlastelegging vast te stellen, welk feitelijk handelen deel uit maakt van de bewijsbeslissing en vervolgens op welk strafbaar feit die tenlastelegging is toegesneden. De rechtbank heeft dan geconstateerd dat in die tenlastelegging gedragingen zijn opgenomen die duiden op seksueel binnendringen, zoals het in de vagina binnendringen met de penis of de vinger en gedragingen die duiden op aanranding, zoals het met de tong in de mond binnendringen, het duwen of wrijven van de penis tegen de vagina, het likken van de vagina, borsten, buik en/of rug en het zuigen in de nek. Evenwel is de tenlastelegging blijkens de kwalificatieve beschrijving, namelijk: “iemand (dwingen) tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam”, ondersteund door de vermelding van alleen artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) onder de tenlastelegging, louter toegesneden op verkrachting. Onder die omstandigheid vormt alleen het seksueel binnendringen voorwerp van de bewijsbeslissing.
Bewijsminimum en ondersteunend bewijsmateriaal
Ingevolge het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat een verdachte een strafbaar feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Verklaring getuige onbetrouwbaar
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat in deze zaak niet aan dit bewijsminimum is voldaan.
De aangeefster 1`heeft verklaard dat de verdachte seksueel bij haar is binnengedrongen.
De vraag is of haar verklaring voldoende wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de getuige 1 geen steunbewijs opleveren van de tenlastegelegde verkrachting, omdat deze verklaringen op essentiële onderdelen over de verkrachting in de kern niet consistent zijn en tegenstrijdigheden bevatten over de vraag of er sprake is geweest van binnendringen in het lichaam van de aangeefster 1.
De getuige 1 heeft op 19 januari 2014 tegenover de politie verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Ja ik heb haar gekust en meer niet”. Op 30 januari 2014 heeft getuige 1 verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Ik heb alles gedaan”. De getuige 1 heeft verklaard dat ze wist dat hij bedoelde dat hij de aangeefster had gezoend en dat hij aan haar borsten had gezeten. Ze heeft verklaard dat ze niet wist of de verdachte bij de aangeefster 1 binnen was gedrongen. Bij haar politieverhoor van 10 februari 2014 heeft de getuige 1 daarentegen verklaard dat de verdachte tegen haar heeft gezegd: “Ja ik heb alles gedaan, ik heb haar betast. Ik heb haar van achteren gedaan. Ik heb niets aan de voorkant gedaan”.
De rechtbank acht, gelet op de bovenstaande inconsistenties, de verklaringen van de getuige 1 onvoldoende betrouwbaar om als bewijs te dienen voor de tenlastegelegde verkrachting.
Onvoldoende steunbewijs
De door de officier van justitie als bewijs naar voren gebrachte sms-berichten, de heftige emoties van het slachtoffer toen de sms-berichtjes werden ontdekt en toen zij voor het eerst haar verhaal deed, de gedragsverandering bij de aangeefster 1 en de aanwezigheid van een zuigzoen in haar nek duiden weliswaar op een mogelijk seksueel contact tussen de verdachte en het slachtoffer maar bieden onvoldoende steunbewijs voor het tenlastegelegde seksueel binnendringen. Waarbij de rechtbank het antwoord op de vraag of er ook sprake is geweest van dwang als bedoeld in de tenlastelegging in het midden laat.
< Terug naar Meer informatie "bewijsminimumregels in zedenzaken"