Rapport: “Kinderprostitutie; de klant erbij”
Tegelijk met de opheffing van het bordeelverbod in 2000 werd artikel 248b Sr ingevoerd, waarmee het plegen van ontucht tegen betaling met een kind van zestien of zeventien jaar een strafbaar feit werd. De toenmalig minister van Justitie voorspelde destijds dat men “van het opsporen van een dergelijk feit geen al te grote verwachtingen [moest] hebben”. Deze voorspelling lijkt de eerste veertien jaar na de strafbaarstelling te zijn uitgekomen: in deze periode werden nauwelijks verdachten opgespoord en vervolgd voor het betalen voor seks met een minderjarige. Eind 2014 kwam hier verandering in: in een hotel in Valkenburg trof de politie een zestienjarig meisje en haar mensenhandelaar aan. In de hotelkamer werd een prullenbak met condooms van diverse klanten aangetroffen en in de telefoon van het slachtoffer een lijst met telefoonnummers van klanten. Het Openbaar Ministerie (OM) ging achter deze klanten aan en de zaak kwam groot in het nieuws.
De Valkenburgse zedenzaak bracht een kentering teweeg op drie verschillende terreinen: Allereerst markeert de Valkenburgse zedenzaak de focusverschuiving van het OM van uitsluitend de mensenhandelaar naar ook de klant. Tekenend is dat in de eerste helft van 2015 evenveel zaken zijn ingeschreven bij het OM – namelijk 90 – als in de ruim veertien jaar daarvoor – namelijk 87. De vervolging van mannen die minderjarigen betalen voor seks staat hiermee scherp op het vizier van het OM. Deze focusverschuiving van het OM is ook op een tweede terrein merkbaar. De strafeisen zijn sinds de Valkenburgse zedenzaak geüniformeerd. Begin 2015 bracht het College van procureurs-generaal een nieuwe strafvorderingsrichtlijn uit voor artikel 248b Sr, waarbij het uitgangspunt onvoorwaardelijke gevangenisstraf is. Tot slot is de kentering is niet alleen merkbaar bij het OM. Ook in de maatschappij lijkt een omslag te hebben plaatsgevonden.
Waar bij de totstandkoming van het wetsartikel door verschillende politieke partijen nog openlijk werd getwijfeld aan het nut van een dergelijke strafbaarstelling – kinderen vanaf zestien jaar moesten immers niet teveel in hun seksuele vrijheid worden beknot – is een dergelijke argumentatie nu haast ondenkbaar. Dit zien we ook terug in de reacties rond de Valkenburgse zedenzaak. Waar men het aanvankelijk vooral opnam voor de verdachten in deze zaak – de arme klanten die gewoon een prostituee hadden bezocht en zich van geen kwaad bewust waren geweest – veranderde dit maatschappelijke debat in de media steeds meer van toon. De focus verschoof langzaamaan van de klant naar het slachtoffer, het zestienjarige meisje dat keer op keer slachtoffer was geworden van een ernstig zedendelict.
Van een kentering in de rechtspraak kan nog niet gesproken worden. Wel is duidelijk dat ook hier beweging in zit. Vergeleken met de straffen van de Rechtbank Limburg in de zaak Valkenburg strafte de Rechtbank Rotterdam de verdachten in de Schiedamse zedenzaak aanmerkelijk zwaarder. Tegenover het refereren aan het slachtoffer in Valkenburg als ‘de minderjarige prostituee’ door de Rechtbank Limburg staan de bewoordingen ‘het meisje’ en ‘de aangeefster’ door de Rechtbank Rotterdam in de Schiedamse zaak.
In dit rapport staat de strafrechtelijke aanpak van artikel 248b Sr centraal. Daarbij passen enkele opmerkingen. Allereerst is dit rapport beperkt tot de strafbaarstelling van het betalen voor seks met kinderen van zestien en zeventien, zoals strafbaar gesteld in artikel 248b Sr. Deze leeftijdsgrens is juridisch relevant, maar daarmee is natuurlijk niet gezegd dat verdachten zich niet ook schuldig maken aan betaalde seks met jongere kinderen. Uit cijfers van geregistreerde mogelijke slachtoffers van mensenhandel komt naar voren dat kinderen tussen de elf en vijftien jaar volgens de melder werden uitgebuit in de prostitutie, en dus klanten hadden. Juridisch gezien zijn deze delicten echter niet te onderscheiden van ontucht waarbij betaling geen rol speelde. Om die reden is dit rapport beperkt tot de strafbaarstelling van klanten in artikel 248b Sr. Dit brengt een tweede opmerking met zich mee: in dit rapport wordt regelmatig gerefereerd aan ‘klanten’ en ‘jeugdprostitutie’. Het betalen voor seks met minderjarigen is nooit legaal, en levert altijd een zedendelict op. Het heeft dus niets te maken met legale, gereguleerde prostitutie door volwassenen. Waar ‘klant’ staat kan evengoed ‘zedendelinquent’ worden gelezen, waar ‘jeugdprostitutie’ staat moet men denken aan een zedendelict. Voor de leesbaarheid van dit rapport worden beide termen gebruikt, duidelijk moge zijn dat het hier te allen tijde gaat om een zedendelict waarvan minderjarigen, zowel jongens als meisjes, het slachtoffer zijn geworden. Dit rapport vangt aan met de juridische duiding van artikel 248b Sr in hoofdstuk 2, waarbij ook aandacht is voor de wetsgeschiedenis en de verhouding met andere zedendelicten, prostitutie en mensenhandel. Hoofdstuk 3 geeft een cijfermatig inzicht in alle verdachten die sinds 2000 bij het OM als verdachten zijn geregistreerd. In hoeveel zaken volgde een sepot, hoeveel van hen zijn vervolgd, en hoe oordeelde de rechter in deze zaken? Welke straffen werden opgelegd? Hoofdstuk 4 bevat een inkleuring van het fenomeen aan de hand van bestudeerde uitspraken. In hoofdstuk 5 volgt een analyse van de strafmotiveringen; welke factoren betrekt de rechter in zijn strafmaat en hoe worden deze factoren gewogen? In het laatste hoofdstuk volgt de conclusie.
De klant erbij; strafbaarstelling van seks met 16- en 17-jarigen tegen betaling
< Terug naar Meer informatie "sex met minderjarige prostituee"