Geen bewijs verkrachting ondanks overhalen tot seks

Geregeld zien wij strafzaken, waarbij de aangeefster twijfelt over het hebben van seks, maar uiteindelijk toch door de verdachte wordt overgehaald om seks te hebben met hem. Later krijgt de aangeefster dan spijt van het seksueel contact en doet aangifte van verkrachting. Het achteraf spijt krijgen, is echter onvoldoende voor een bewezenverklaring van verkrachting. Voor verkrachting is vereist dat uit de bewijsmiddelen blijkt  dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster die seksuele handeling tegen haar zin onderging (Rb Arnhem, 27 februari 2012, ECLI:NL:RBARN:2012:BV8307).

Half bekennende verklaring verkrachting

Het bijzondere van deze zaak is dat de verdachte op zitting nog een half bekennende verklaring aflegde over de verkrachting.

‘Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij, na het bestuderen van het dossier, achteraf bezien, van mening is dat hij [slachtoffer] gedwongen heeft seksuele handelingen met hem te plegen, doordat hij het initiatief tot de seksuele handelingen heeft genomen en aangeefster daarbij verbaal daartoe heeft aangespoord.’

Dit betekent echter niet dat daarmee sprake is geweest van dwang in de zin van artikel 242 Wetboek van Strafrecht. Van dwang in de zin van art. 242 Sr is sprake indien de verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster de seksuele handelingen tegen haar wil heeft ondergaan. Dwang in de zin van artikel 242 Sr kan bestaan uit geweld of uit een andere feitelijkheid of bedreiging daarmee. Hoewel ten laste gelegd, blijkt uit het dossier naar het oordeel van de militaire kamer niet van enig geweld of bedreiging door verdachte jegens aangeefster. Voor dwang door een andere feitelijkheid moet bij verdachte sprake zijn geweest van opzet op het door aangeefster tegen haar wil ondergaan van de seksuele handelingen. Daartoe dient uit de bewijsmiddelen te blijken dat het verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster die seksuele handeling tegen haar zin onderging.

Niet duidelijk dat aangeefster seks niet wilde

[slachtoffer] heeft in haar aangifte verklaard dat zij op bepaalde momenten tegen verdachte heeft gezegd dat ze geen seksuele handelingen met verdachte (meer) wilde plegen. Verdachte heeft daarover verklaard dat hij telkens aan [slachtoffer] heeft gevraagd of hij verder mocht gaan en of ze het lekker vond en dat hij pas verder ging als ze daarmee instemde. Uit de aangifte van [slachtoffer] blijkt eveneens dat zij meermalen tegen verdachte heeft gezegd dat ze de seks met verdachte lekker vond. Bij de Marechaussee heeft zij voorts verklaard dat ze aan de ene kant angst voelde en aan de andere kant dacht “wil ik dit wel of wil ik dit niet”. Ook heeft aangeefster verklaard dat als verdachte bleef doorvragen of ze wel seks met hem wilde hebben zij uiteindelijk “ja” zei. Ook uit de MSM-berichten tussen verdachte en aangeefster blijkt dat aangeefster aan verdachte laat weten de seks met hem wel te willen, hoewel aangeefster dat soms pas vertelde na aanhoudende vragen daarover van verdachte.
Aangeefster heeft verklaard dat zij uit angst voor verdachte aan hem liet weten dat zij de seks met hem lekker vond. De militaire kamer is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het voor verdachte duidelijk moet zijn geweest dat aangeefster slechts uit angst aan hem liet weten de seks lekker te vinden terwijl zij die seksuele handelingen eigenlijk niet wenste.
Aangeefster heeft verdachte op enig moment wel duidelijk laten weten geen seks meer met hem te willen, onder andere omdat zij een vriendje had. De militaire kamer heeft niet kunnen vaststellen dat er daarna tussen verdachte en aangeefster nog seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.

Spel van aantrekken en afstoten ≠ verkrachting

Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de aarzelingen of zelfs het in eerste instantie schrikken van aangeefster van bepaalde handelingen heeft beschouwd als deel van een spel van aantrekken en afstoten. Hij heeft uit die aarzelingen of schrikreacties van aangeefster niet afgeleid dat aangeefster de seksuele handelingen niet wenste, temeer omdat die werden gevolgd door instemming.
Waar aangeefster heeft verklaard wel duidelijk te hebben aangegeven dat zij de seks met verdachte niet wenste door het geven van een klap en het krabben van verdachte, ontkent verdachte dat dit is gebeurd. De militaire kamer kan niet vast stellen dat dergelijke uitingen door aangeefster hebben plaatsgevonden nu het dossier, naast de aangifte, daar geen bewijs van bevat.
Verdachte heeft erkend dat hij aangeefster heeft gezegd de seksuele contacten tussen hen stil te houden en daarover niet te praten. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dit zei, omdat hij een afspraak met de (stief)ouders van aangeefster om van hun dochters af te blijven, door de seks met aangeefster, schond. De militaire kamer kan deze verklaring niet als onaannemelijk verwerpen.

Vrijspraak verkrachting

Uit het voorgaande volgt dat naar het oordeel van de militaire kamer geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het voor verdachte duidelijk was dat aangeefster niet instemde met de seksuele handelingen en dat hij haar daar opzettelijke tegen haar wil toe heeft gedwongen. Gelet daarop kan het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen worden, zodat de verdachte daarvan, conform de eis van de officier van justitie, zal worden vrijgesproken.

< Terug naar Meer informatie verkrachting
Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden