Wanneer is er sprake van wederrechtelijk binnendringen?

Geplaatst op: 20 juni 2024

Ook het met de vingers komen tussen de schaamlippen van een vrouw wordt als seksueel binnendringen aangemerkt. Dit volgt uit o.a. een arrest van de Hoge Raad van 18 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6910..

Lees meer >


Wanneer poging tot grooming strafbaar?

Geplaatst op: 12 juni 2024

Ingevolge art. 45, eerste lid, Sr is een poging tot een misdrijf strafbaar wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van de uitvoering heeft geopenbaard. In de huidige jurisprudentie wordt hieromtrent het criterium gebezigd dat de gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf. Wanneer feitelijk sprake is of kan zijn van een ‘begin van uitvoering’ wordt bepaald door de delictsomschrijving van het misdrijf zelf. Per delict dient derhalve te worden vastgesteld wat de karakteristieke handelingen zijn die naar hun uiterlijke verschijningsvorm voldoende zijn om een begin van uitvoering aan te kunnen nemen.

Voor voltooiing van het delict “grooming” is meer nodig dan alleen een seksuele inhoud van de (woordelijke) communicatie en de enkele uitnodiging tot een ontmoeting in persoon. Er moet aanvullend door de verdachte enige handeling worden verricht, gericht op het verwezenlijken van die ontmoeting met het kind. Het verschil tussen grooming en verleiding in dit opzicht is dat voor grooming niet is vereist dat de voorgestelde seksuele handeling daadwerkelijk is gevolgd, noch dat daartoe een begin van uitvoering is gemaakt. Indien zo’n handeling wel is gevolgd (of daarvan een begin van uitvoering is gemaakt) kan sprake zijn van een eendaadse samenloop met verleiding als bedoeld in art. 248a Sr.

Inzake grooming volgt uit de wetsgeschiedenis dat het artikel bescherming tracht te bieden tegen het in de digitale wereld vatbaar maken van kinderen voor misbruik in de fysieke wereld. De wetgever heeft daarbij expliciet aangegeven dat voor de strafbaarheid (en handhaving) van grooming meer nodig is dan uitsluitend het op internet communiceren met een kind en het daarbij maken van seksuele toespelingen. Derhalve zal ook voor een pogingsvariant van grooming moeten blijken dat het voornemen van de dader er naar uiterlijke verschijningsvorm op was gericht het kind in de digitale wereld vatbaar te maken voor misbruik in de fysieke wereld. Met andere woorden: dat het zijn voornemen was om het kind daadwerkelijk te ontmoeten met het oogmerk om ontuchtige handelingen te verrichten of door het kind te laten dulden, terwijl er – bijvoorbeeld – onduidelijkheden over die ontmoeting waren en/of geen of nog slechts vage handelingen ten aanzien van die ontmoeting zijn ondernomen. De grens tussen een voltooide grooming en een poging tot grooming is erg dun. Indien uit de communicatie tussen de dader en het kind echter blijkt dat over seksuele zaken wordt gesproken, maar nergens uit blijkt dat de dader het voornemen had het kind ook te ontmoeten, zal geen sprake kunnen zijn van een strafbare poging tot grooming (zie ook ECLI:NL:PHR:2019:848)

Lees meer >


Geen straf bij seksueel handelingen tussen broer en zus in kindertijd

Geplaatst op: 27 mei 2024

In de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant, van 22 mei 2024, ECLI:NL:RBZWB:2024:3296 speelde iets bijzonders. De rechtbank heeft wel bewezen dat de broer seksuele handelingen bij de zus heeft verricht, maar heeft daarvoor geen straf opgelegd. Reden hiervoor was:

  • dat de seksuele handelingen plaatsvonden binnen een streng gereformeerd gezin.. Deze gezinssituatie was – zoals in het dossier uitvoerig is beschreven – zeer beklemmend. De reclassering beschrijft in haar advies van 7 juni 2023 dat er sprake was van een onveilige opvoedsituatie waarin geweld plaatsvond en er beperkt tot geen ruimte was voor persoonlijke ontwikkeling en/of eigenheid. Daardoor was sprake van een achterstand in mentale, sociaal emotionele en seksuele ontwikkeling. Verdachte heeft hulp gehad bij de instelling De Hoop om zijn leven op orde te krijgen.
  • Er was sprake van een gering leeftijdsverschil van tweeëneenhalf jaar tussen verdachte en aangeefster. Beiden waren minderjarig. De rechtbank neemt aan dat zij toentertijd in een vergelijkebare fase van hun seksuele ontwikkeling verkeerden.
  • Ook is er sprake van een enorm tijdsverloop sinds de feiten zijn gepleegd.
  • Er was instemming van aangeefster

De vraag is, gelet op voornoemde omstandigheden, welk strafdoel nu nog wordt gediend met het opleggen van een straf of maatregel. Verdachte heeft inmiddels hulp gehad bij De Hoop en nergens blijkt uit dat van een kans op recidive sprake is. Een strafrechtelijke reactie op het handelen van verdachte zou vanuit een oogpunt van vergelding wellicht aan de orde kunnen zijn. Dat is echter niet het primaire strafdoel in het jeugdstrafrecht. Gelet op de jeugdige leeftijd die verdachte ten tijde van het plegen van het feit had, de opvoedsituatie waarin verdachte het bewezenverklaarde feit heeft begaan, het strafblad van verdachte, en de schuldbewustheid die er bij verdachte is en het tijdsverloop, zal de rechtbank volstaan met een bewezenverklaring en niet overgaan tot het opleggen van een straf of maatregel.

Lees meer >


Verdachte had computer met kinderporno erop gekocht van kennis na aanmaakdatum bestanden

Geplaatst op: 22 mei 2024

Uiteindelijk moet steeds worden vastgesteld dat een verdachte zelf de kinderporno heeft gedownload en op de computer heeft gezet. Een verweer dat een verdachte de computer had gekocht van een kennis en dat hij niet wist van de aanwezigheid van kinderporno op die computer kan onder omstandigheden slagen.

Steeds is de vraag

  • op welke datum de kinderpornografische afbeeldingen op de computer zijn gekomen
  • wie daarmee dan bezig is of kan zijn geweest
  • op welke datum de computer dan is gekocht

Lees meer >


Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie

Geplaatst op: 02 april 2024

Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak de verdachte vrij (Rb Zeeland, West-Brabant, 23 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1852):

Lees meer >


Alcoholgebruik leidt niet per definitie tot verminderd bewustzijn

Geplaatst op: 30 januari 2024

Als een aangever / aangeefster alcohol heeft gebruikt, leidt dat niet per definitie tot de vaststelling dat die persoon ook in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Kernvragen zijn steeds:

  • Of een aangeefster door het alcoholgebruik sprake was van een verminderd bewustzijn
  • of zij daardoor ook niet of onvoldoende in staat was om haar wil kenbaar te maken
  • en of de verdachte bekend was met dat verminderde bewustzijn.

In een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1976 speelde deze vragen ook. Het bewijs strandde al bij de eerste vraag. Enkel op basis van het alcoholgebruik kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van een verminderd bewustzijn.

Lees meer >


Steunbewijs onvoldoende zwaarwegend en te ver verwijderd verband

Geplaatst op: 11 december 2023

Verklaringen en berichten die moeten dienen als steunbewijs, moeten wel voldoende zwaarwegend zijn om echt als steunbewijs te overtuigen. Enkel het zien van wat afwijkend, emotioneel gedrag bij een slachtoffer of een verdachte, is vaak onvoldoende. Daarop gerichte verklaringen en appberichten zijn onvoldoende zwaarwegend en staan in een te ver verwijderd verband tot de verklaringen van de aangeefster om als steunbewijs te overtuigen (Rb Rotterdam, 4 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:11588).

Lees meer >


Affectieve relatie met een minderjarige hoeft niet strafbaar te zijn

Geplaatst op: 21 november 2023

Ontucht met een minderjarige is strafbaar gesteld in de wet (o.a. art. 245 en 247 Sr). Evenwel is het niet altijd strafbaar om seks te hebben met een minderjarige. Als uitgangspunt geldt is de jurisprudentie dat het niet strafbaar is wanneer twee minderjarige met elkaar seks hebben indien

  • er sprake is van een beperkt leeftijdsverschil
  • het seksueel contact plaatsvindt binnen het kader van een affectieve relatie
  • het met instemming plaatsvindt
  • de relatie als gelijkwaardig kan worden gezien

Het komt immers heel vaak voor dat ook jongeren onderling met elkaar seks hebben, ook als iemand nog geen 16 jaar oud is. Heel soms komt het ook voor dat het leeftijdsverschil groter is. Bijvoorbeeld een volwassene die een seksuele relatie heeft gehad met een minderjarige. Ook dat hoeft niet altijd strafbaar te zijn, zo zien we in de jurisprudentie.

Lees meer >


Betasten of aanraken slachtoffer tijdens slaap levert geen ontucht 246 Sr op

Geplaatst op: 06 september 2023

We zien geregeld strafzaken waarbij een ander tijdens zijn of haar slaap ongewenst wordt betast of aangeraakt op intieme plaatsen. De officier vervolgt de verdachte in dat soort zaken vaak voor ontucht (feitelijke aanranding), maar dat is niet juist. Dat dit niet het goed artikel is, volgt uit de jurisprudentie.

Hof Den Bosch, 9 mei 2017
“Uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij als minderjarige oppas aanwezig was in de woning van verdachte. Verdachte heeft haar ’s nachts onverhoeds betast terwijl zij (onder een dekbed) lag te slapen op een matras in één van de slaapkamers. Hij is haar blijven betasten nadat zij van zijn aanrakingen wakker was geworden (en zich slapende heeft gehouden) en verdachte heeft zichzelf afgetrokken in haar bijzijn. Verdachte is een man die vele jaren ouder is dan [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hartstikke bang was en trilde.

Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat hieruit genoegzaam blijkt dat sprake is geweest van feitelijkheden waardoor verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen, aangezien:
- de vereiste dwang in eerste instantie (reeds) kan worden afgeleid uit het heimelijke, onverhoedse karakter van verdachtes handelen en het daarin gelegen ontnemen van de keuze zijn handelingen niet te dulden (het slachtoffer sliep immers) en
- de dwang voorts - nadat het slachtoffer wakker was geworden - kan worden afgeleid uit zichzelf aftrekken in het bijzijn van het slachtoffer en het (fysieke/psychische) overwicht van verdachte op het minderjarige slachtoffer: in een seksueel intimiderende situatie zoals de onderhavige kon niet van het slachtoffer worden gevergd dat zij weerstand bood aan de ontuchtige handelingen en kon zij niet anders dan deze ondergaan/dulden. Het hof verwerpt mitsdien ook dit verweer.”

De Hoge Raad casseerde het arrest met de navolgende overwegingen (HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1701):
R.o. 2.3 “In de tenlastelegging is het begrip “dwingen” kennelijk gebezigd in de betekenis die aan dit begrip in art. 246 Sr toekomt. Van zodanig dwingen kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in art. 246 Sr bedoelde handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. bijv. HR 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0980).

R.o. 2.4 Gelet hierop heeft het Hof zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn handelingen aanvankelijk verrichtte toen [slachtoffer] nog sliep, terwijl het Hof met betrekking tot de daarop volgende fase toen zij “wakker was geworden (en zich slapende heeft gehouden)” niet heeft vastgesteld dat het opzet van de verdachte mede omvatte dat hij de wakker geworden [slachtoffer] tegen haar wil ontuchtige handelingen deed ondergaan.”

Na terugverwijzing overwoog het Hof (Hof Den Bosch, 30 Oktober 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3347):
“Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van de eerbaarheid ex artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Van dwingen zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn indien verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.

Allereerst is het hof van oordeel dat van dulden tegen haar wil geen sprake kan zijn als het slachtoffer zich niet van de betreffende handelingen bewust is, namelijk toen zij sliep. Van dulden is hier slechts sprake indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft geduld. Uit het dossier volgt niet dat verdachte [slachtoffer] tijdens haar slaap heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. Slaap sluit immers de dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht uit.

Voorts is het hof van oordeel dat ook uit het feit dat [slachtoffer] wakker werd en zich slapende heeft gehouden en verdachte toen nog ontuchtige handelingen verrichtte niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte op dat moment opzet had om [slachtoffer] deze handelingen tegen haar wil te doen ondergaan. [slachtoffer] heeft zich immers slapende gehouden en niet is gebleken van enige voor de verdachte kenbare vorm van verzet.


Onvoldoende steunbewijs voor zedendelict dat moeder kind van de zolderkamer heeft zien komen

Geplaatst op: 21 april 2023

In deze zedenzaak gaat het om ontucht die zou zijn gepleegd door een halfbroer met zijn vijfjarige zusje. Het hof sprak verdachte vrij van ontucht met twee andere zusjes wegens twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van die beide zusjes. Deze zaak behoort tot de moeilijke gevallen waarin een feit zich (in het verborgene) afspeelt tussen alleen de verdachte en het slachtoffer. Het verborgen karakter van een zedenmisdrijf met een minderjarige vormt op zich, hoewel voorstelbaar is dat de neiging daartoe moeilijk is te bedwingen, geen grond voor een terughoudender toepassing van de minimumeisen voor het bewijs (onder meer art. 342, tweede lid, Sv) dan gebruikelijk. Even goed kan namelijk juist voorzichtigheid geboden zijn bij verklaringen van minderjarigen. Als vaker in dergelijke gevallen gaat het in de kern om het woord van de verdachte tegenover dat van het slachtoffer. Vereist is dan mede gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad dat alleen het belastende woord van het slachtoffer op zichzelf onvoldoende is en het nodig is dat een belastende verklaring steun en daarmee bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Dat geldt ook, zoals hier het geval is, als de verklaring van het slachtoffer bijvoorbeeld al op basis van consistentie en detaillering zonder meer als betrouwbaar kan worden aangemerkt.2 Het steunbewijs moet een surplus vormen boven die al vastgestelde betrouwbaarheid. Dat surplus is hier problematisch.

1Zie (r.o. 2.5) HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, NJ 2020/270 m.nt. P.A.M. Mevis.

2.Zie voor een overzicht van de stand van zaken inzake steunbewijs tot 2015 de noot van Borgers onder HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817, NJ 2015/488. Voorts meer in het algemeen voor problemen inzake de betrouwbaar van verklaringen M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs, Kluwer Deventer 2014 alsmede van haar hand concreter over steunbewijs aantek. 7 bij art. 342 Sv (T&C Sv 14e druk), voorts nog Corstens/Borgers en Kooijmans 2021, p. 848 e.v., N. van Gelder, Een steeds helder wordende bewijsminimumregel?, TPWS 2018/63 en V.L. Thuijsman, De unus testis-regel voorbij, DD 2020/45.

Lees meer >


Direct contact met een advocaat?
Meld gratis en vrijblijvend uw zaak aan.
Zaak aanmelden