Zedenadvocaat https://www.zedenadvocaat.nl/ Mon, 01 Apr 2024 23:31:46 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/ https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/#respond Mon, 01 Apr 2024 23:31:46 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2174 Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak […]

The post Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak de verdachte vrij (Rb Zeeland, West-Brabant, 23 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1852):

Verdachte en aangeefster hebben gedurende enige tijd een relatie gehad met elkaar. Dat er binnen deze relatie meermalen seks heeft plaatsgevonden tussen hen staat niet ter discussie. De rechtbank moet echter een oordeel geven over de vraag of er tussen aangeefster en verdachte seks heeft plaatsgevonden waartoe aangeefster door verdachte gedwongen werd. Hiertoe dient vastgesteld te worden of er daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.

Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.

De rechtbank stelt vast dat er tussen aangeefster en verdachte sprake was van een turbulente relatie. Uit de systemen van de politie blijkt dat aangeefster in februari 2021 melding van geweldshandelingen door verdachte heeft gemaakt, waarbij volgens de melding van aangeefster ook sprake zou zijn van zichtbaar letsel. Vervolgens heeft een STOP-gesprek plaatsgevonden met verdachte. Hoewel dit ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster dat er van enige gewelddadigheid sprake is geweest in de relatie, hetgeen verdachte evenals verkrachting ontkent, kan hierin geen steunbewijs voor verkrachting worden gezien. Er is daarvoor sprake van een te ver verwijderd verband.

Het dossier bevat verder een verklaring van [getuige] en een proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de wijkagent. Beide bewijsmiddelen bevatten echter geen eigen waarnemingen maar geven slechts weer hetgeen aangeefster zelf aan deze personen heeft verteld over het gebeurde. Deze bewijsmiddelen kunnen dus ook niet zonder meer als steunbewijs voor de aangifte dienen.

Ook is door de vader van verdachte een verklaring afgelegd. Hoewel hij in zijn verklaring bevestigt dat er sprake was van flinke ruzies tussen aangeefster en verdachte, dat hij aangeefster dan ook wel hoorde schreeuwen en dat hij dan ook wel eens naar de slaapkamer van verdachte ging om tussenbeide te komen, levert ook dat geen steunbewijs op voor de ten laste gelegde verkrachtingen. De verklaringen van aangeefster en de vader van verdachte lopen uiteen ten aanzien van het al dan niet gekleed zijn van aangeefster wanneer de vader van verdachte de slaapkamer binnen kwam. Aangeefster verklaart dat zij dan het dekbed voor haar lichaam trok zodat de vader van verdachte haar niet naakt zou zien, terwijl de vader van verdachte verklaart dat aangeefster gekleed was als hij de slaapkamer binnen kwam.

Ten slotte bevat het dossier een WhatsApp-gesprek tussen aangeefster en verdachte van na het beëindigen van hun relatie waarin aangeefster verdachte verwijt dat hij tegen haar wil seks met haar had. Hoewel verdachte in zijn reactie hetgeen aangeefster hem verwijt niet ontkent, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de reactie “nou prima ik ben de badguy” ook niet worden afgeleid dat verdachte daarmee de handelingen en het dwingen tot seks toegeeft. Ook deze WhatsApp-gesprekken leveren dus onvoldoende steunbewijs op.

Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in het onderhavige geval onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij.”

The post Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/feed/ 0
Alcoholgebruik leidt niet per definitie tot verminderd bewustzijn https://www.zedenadvocaat.nl/alcoholgebruik-leidt-niet-per-definitie-tot-verminderd-bewustzijn/ https://www.zedenadvocaat.nl/alcoholgebruik-leidt-niet-per-definitie-tot-verminderd-bewustzijn/#respond Tue, 30 Jan 2024 06:52:16 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2168 Als een aangever / aangeefster alcohol heeft gebruikt, leidt dat niet per definitie tot de vaststelling dat die persoon ook in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Kernvragen zijn steeds: Of een aangeefster door het alcoholgebruik sprake was van een verminderd bewustzijn of zij daardoor ook niet of onvoldoende in staat was om haar wil […]

The post Alcoholgebruik leidt niet per definitie tot verminderd bewustzijn appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Als een aangever / aangeefster alcohol heeft gebruikt, leidt dat niet per definitie tot de vaststelling dat die persoon ook in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Kernvragen zijn steeds:

  • Of een aangeefster door het alcoholgebruik sprake was van een verminderd bewustzijn
  • of zij daardoor ook niet of onvoldoende in staat was om haar wil kenbaar te maken
  • en of de verdachte bekend was met dat verminderde bewustzijn.

In een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1976 speelde deze vragen ook. Het bewijs strandde al bij de eerste vraag. Enkel op basis van het alcoholgebruik kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van een verminderd bewustzijn.
Het hof oordeelde als volgt:

“Voor een veroordeling op grond van het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht moet in de onderhavige zaak komen vast te staan dat aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent de door verdachte verrichte ontuchtige handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Daarbij doet op zichzelf het gedrag van aangeefster gedurende de avond, voorafgaand aan – en tijdens het ten laste gelegde gebeuren niet zozeer ter zake, maar gaat het er veeleer om of haar gebruik van alcohol en/of drugs zodanig is geweest dat zij daardoor in een voor een bewezenverklaring vereiste staat van verminderd bewustzijn is geraakt. Vervolgens moet voor een veroordeling wegens dit feit nog komen vast te staan dat verdachte hiervan op de hoogte was, dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in zodanige toestand verkeerde.

Vast staat dat alcoholhoudende drank, eenmaal genuttigd, de bewustheidstoestand van een mens beïnvloedt. Anders dan de advocaat-generaal oordeelt het hof dat niet ieder gebruik van alcoholhoudende drank door een mens van zodanige invloed op de bewustheidstoestand is, dat daarmee al van ‘verminderd bewustzijn’ als bedoeld in artikel 243 Sr sprake is. Daartoe zal tevens moeten kunnen worden vastgesteld dat door die staat van verminderd bewustzijn de betreffende niet of onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen of kenbaar te maken. Deze vaststelling kan geschieden aan de hand van verklaringen van personen, al dan niet gesteund door objectieve feiten en omstandigheden.

Aangeefster verklaart dat zij voordat zij naar de onderhavige horecagelegenheid ging een geringe hoeveelheid speed heeft gebruikt en bier heeft gedronken. Vast staat dat zij in de onderhavige horecagelegenheid gedurende haar verblijf aldaar van ongeveer tweeënhalf uur alcoholische drankjes heeft gedronken. Omtrent de precieze hoeveelheid van de door haar genuttigde hoeveelheid alcohol bestaat geen duidelijkheid. Onderzoek daarnaar is niet gedaan. Evenmin bestaat duidelijkheid over de staat waarin aangeefster verkeerde.

Het hof stelt voorts vast dat hetgeen aangeefster zelf heeft verklaard omtrent de staat waarin zij verkeerde geen steun vindt in de verklaringen van anderen en dat dit evenmin wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals de camerabeelden in het dossier. Reeds op grond hiervan kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.”

Eerder kwam ook de rechtbank al tot vrijspraak (ECLI:NL:RBNNE:2018:4062):

De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat aangeefster tijdens de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat aangeefster hierover zeer summier heeft verklaard, terwijl uit hetgeen zich verder in het dossier bevindt een dergelijke staat niet blijkt of is af te leiden. De vraag die voorligt is derhalve of er bij aangeefster sprake was van een situatie van verminderd bewustzijn, zoals omschreven in artikel 243 Sr.

In de wetsgeschiedenis is omtrent de staat van verminderd bewustzijn omschreven dat bij de invulling van dit begrip onder meer gedacht kan worden aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel van de wereld is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander.(Kamerstukken II 2001/02, 27745, 6, p. 22.) Het gaat om situaties waarin een persoon in onvoldoende mate zijn of haar wil kan bepalen en kenbaar maken ten aanzien van instemming of afwijzing van seks met een ander. Daarbij kan worden gedacht aan een verminderd bewustzijn in een sluimering of halfslaap dan wel als gevolg van dronkenschap of drugsintoxicatie..(Kamerstukken I 2001/02, 27745, 299b, p. 11).

Daarbij stelt de rechtbank het volgende vast:

  • dat aangeefster volgens haar verklaring voorafgaand aan haar bezoek aan de horecagelegenheid waar verdachte en de twee medeverdachten als barman werkten een kleine hoeveelheid speed heeft gebruikt en bier heeft gedronken. Ook in de betreffende horecagelegenheid heeft zij vervolgens nog een paar alcoholische drankjes gehad. Onduidelijk is hoeveel alcohol zij genuttigd heeft. Objectief bewijs in de vorm van uitslagen van een adem- of bloedonderzoek over het speed- en/of alcoholgehalte ontbreekt. Over de staat waarin aangeefster verkeerde, is daarnaast wisselend verklaard, namelijk van (“goed”) aangeschoten tot (“lekker”) dronken.
  • Door de bewakingscamera van de horecagelegenheid zijn gedurende de nacht beelden gemaakt. Uit deze beelden blijkt dat aangeefster, hoewel zij op momenten onvast ter been is, gedurende haar gehele verblijf in de horecagelegenheid in staat is te dansen en diverse gesprekken te voeren.
  • Uit de beelden en uit meerdere getuigenverklaringen volgt verder dat aangeefster uitdagend gedrag vertoonde door onder meer haar wijze van dansen met verschillende personen en het meermalen op de bar klimmen en gaan liggen voor zogenoemde bellyshots. Uit de verklaringen van verdachte, de medeverdachten en verschillende getuigen komt daarnaast naar voren dat het hebben van seks met meerdere barmannen die avond meerdere malen ter sprake is geweest tussen aangeefster en één of meer verdachten. Meerdere getuigen verklaren dat aangeefster, toen haar vriendin de horecagelegenheid na sluitingstijd samen met haar wilde verlaten, duidelijk te kennen gaf dat zij niet mee wilde met haar vriendin, maar in de horecagelegenheid wilde blijven. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat aangeefster op dat moment nog voldoende in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken. De camerabeelden van de situatie even voor sluitingstijd geven geen aanleiding daar anders over te denken.
  • Op de beelden is vervolgens te zien dat aangeefster zelfstandig achter één van de verdachten aanloopt naar de ruimte achter de bar. Verdachte houdt de deur voor haar open en beiden verdwijnen uit beeld. Vast staat dat daarna in die ruimte de tenlastegelegde seksuele handelingen plaats hadden. Korte tijd later is, op andere camerabeelden, te zien dat aangeefster de achteruitgang van het pand uitstapt en meteen wegloopt. Op beide momenten, dus direct voor en direct na de seksuele handelingen, is aangeefster in ieder geval in staat zelfstandig, doelgericht, in een rechte lijn en in normaal tempo te lopen. Deze beelden geven in zoverre dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat op die momenten sprake was van een toestand van verminderd bewustzijn.

Ander concreet, de aangifte ondersteunend bewijs voor het bestaan van een dergelijke toestand ontbreekt. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte(n) vrij.

The post Alcoholgebruik leidt niet per definitie tot verminderd bewustzijn appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/alcoholgebruik-leidt-niet-per-definitie-tot-verminderd-bewustzijn/feed/ 0
Steunbewijs onvoldoende zwaarwegend en te ver verwijderd verband https://www.zedenadvocaat.nl/steunbewijs-onvoldoende-zwaarwegend-en-te-ver-verwijderd-verband/ https://www.zedenadvocaat.nl/steunbewijs-onvoldoende-zwaarwegend-en-te-ver-verwijderd-verband/#respond Mon, 11 Dec 2023 22:43:14 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2163 Verklaringen en berichten die moeten dienen als steunbewijs, moeten wel voldoende zwaarwegend zijn om echt als steunbewijs te overtuigen. Enkel het zien van wat afwijkend, emotioneel gedrag bij een slachtoffer of een verdachte, is vaak onvoldoende. Daarop gerichte verklaringen en appberichten zijn onvoldoende zwaarwegend en staan in een te ver verwijderd verband tot de verklaringen […]

The post Steunbewijs onvoldoende zwaarwegend en te ver verwijderd verband appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Verklaringen en berichten die moeten dienen als steunbewijs, moeten wel voldoende zwaarwegend zijn om echt als steunbewijs te overtuigen. Enkel het zien van wat afwijkend, emotioneel gedrag bij een slachtoffer of een verdachte, is vaak onvoldoende. Daarop gerichte verklaringen en appberichten zijn onvoldoende zwaarwegend en staan in een te ver verwijderd verband tot de verklaringen van de aangeefster om als steunbewijs te overtuigen (Rb Rotterdam, 4 december 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:11588).

Bewijskader

Volgens art. 342 lid 2 Sv het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. De Hoge Raad legt het bewijsminimum uit art. 342 lid 2 Sv zo uit dat het ‘de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal’.(HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2034, r.o. 3.3.).
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad over het bewijsminimum blijkt dat het artikellid tot doel heeft de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen. Het bewijsminimum heeft betrekking op de gehele tenlastelegging en dus niet slechts op een onderdeel daarvan. Niet vereist is dat het steunbewijs de betrokkenheid van de verdachte bij het gehele feit bevestigt. Volgens de Hoge Raad laat de vraag of sprake is van voldoende steunbewijs zich niet in algemene zin beantwoorden, maar komt het neer op een beoordeling in het concrete geval. Bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum is voldaan, is mede van belang of de feitenrechter zijn oordeel op dit punt nader heeft gemotiveerd (gl. onder meer HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, NJ 2010/515, m.nt. Borgers, r.o. 2.4, HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297, m.nt. Rozemond, r.o. 3.5, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717, NJ 2018/298, m.nt. Rozemond, r.o. 2.3, HR 15 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:2034, r.o. 3.3.).

Inleiding

De verdachte is de stiefvader van [slachtoffer01] . Door de stiefmoeder is (namens [slachtoffer01] ) verklaard dat de verdachte [slachtoffer01] een keer onder haar shirt bij haar borsten heeft aangeraakt, een keer op haar mond heeft gezoend en meermalen over haar heupen en blote buik heeft gewreven. [slachtoffer01] heeft de verklaring van haar stiefmoeder bevestigd.

Overwegingen rechtbank

De rechtbank overwoog het volgende:

“De door stiefmoeder en [slachtoffer01] afgelegde verklaringen zouden op zichzelf kunnen worden gezien als betrouwbaar. Er zijn geen – zwaarwegende – argumenten of aanwijzingen om aan de verklaringen te twijfelen of te vermoeden dat deze onwaar zouden zijn. Gelet op de stellige ontkenning van de verdachte is voor een overtuigende bewezenverklaring naast die verklaringen nog wel voldoende steunbewijs nodig. Ook van de ontkenning van de verdachte kan namelijk op het eerste gezicht niet worden gezegd dat deze niet betrouwbaar, onaannemelijk of onwaar is.

De verklaringen van anderen en de appberichten in het dossier waaruit volgt dat [slachtoffer01] tegen verschillende personen heeft gezegd dat zij (kort gezegd) was aangeraakt door de verdachte, leveren dit steunbewijs niet op. De bron hiervan is immers steeds [slachtoffer01] zelf en de verklaringen zijn daarom geen nieuw/extra bewijs.

Ander steunbewijs is er op zich wel. Zo hebben de vader en de stiefmoeder van [slachtoffer01] verklaard dat zij al iets in de gaten hadden voordat [slachtoffer01] iets had verteld. Volgens haar vader was zij emotioneler en vertoonde zij raar gedrag. Ook zitten er in het dossier (ongedateerde) app-berichten tussen de verdachte en [slachtoffer01] . Hierin is onder meer te zien dat de verdachte hartjes stuurt naar [slachtoffer01] en zegt dat hij haar mist. Deze verklaringen en appberichten zijn echter onvoldoende zwaarwegend en staan in een te ver verwijderd verband tot de verklaringen van stiefmoeder en [slachtoffer01] om als steunbewijs te overtuigen.”

The post Steunbewijs onvoldoende zwaarwegend en te ver verwijderd verband appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/steunbewijs-onvoldoende-zwaarwegend-en-te-ver-verwijderd-verband/feed/ 0
Affectieve relatie met een minderjarige hoeft niet strafbaar te zijn https://www.zedenadvocaat.nl/affectieve-relatie-met-een-minderjarige-hoeft-niet-strafbaar-te-zijn/ https://www.zedenadvocaat.nl/affectieve-relatie-met-een-minderjarige-hoeft-niet-strafbaar-te-zijn/#respond Tue, 21 Nov 2023 12:17:46 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2159 Ontucht met een minderjarige is strafbaar gesteld in de wet (o.a. art. 245 en 247 Sr). Evenwel is het niet altijd strafbaar om seks te hebben met een minderjarige. Als uitgangspunt geldt is de jurisprudentie dat het niet strafbaar is wanneer twee minderjarige met elkaar seks hebben indien er sprake is van een beperkt leeftijdsverschil […]

The post Affectieve relatie met een minderjarige hoeft niet strafbaar te zijn appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Ontucht met een minderjarige is strafbaar gesteld in de wet (o.a. art. 245 en 247 Sr). Evenwel is het niet altijd strafbaar om seks te hebben met een minderjarige. Als uitgangspunt geldt is de jurisprudentie dat het niet strafbaar is wanneer twee minderjarige met elkaar seks hebben indien

  • er sprake is van een beperkt leeftijdsverschil
  • het seksueel contact plaatsvindt binnen het kader van een affectieve relatie
  • het met instemming plaatsvindt
  • de relatie als gelijkwaardig kan worden gezien

Het komt immers heel vaak voor dat ook jongeren onderling met elkaar seks hebben, ook als iemand nog geen 16 jaar oud is. Heel soms komt het ook voor dat het leeftijdsverschil groter is. Bijvoorbeeld een volwassene die een seksuele relatie heeft gehad met een minderjarige. Ook dat hoeft niet altijd strafbaar te zijn, zo zien we in de jurisprudentie.

Vrijspraak vanwege vrijwilligheid en gelijkwaardige relatie; leeftijdsverschil is onvoldoende voor ontucht

Rechtbank Zeeland West-Brabant, 3 augustus 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:5630:
De vraag is of deze seksuele handelingen in strijd zijn met de sociaal-ethische norm, waardoor deze handelingen zouden kunnen worden aangemerkt als ontuchtig. Daarbij zijn de concrete omstandigheden van groot belang. Het ontuchtige karakter kan volgens de Hoge Raad namelijk aan seksuele handelingen ontbreken indien die handelingen vrijwillig plaatsvinden in het kader van een affectieve relatie en sprake is van een gering leeftijdsverschil.

De rechtbank constateert dat in onderhavige zaak geen sprake is van een gering verschil in leeftijd. Het verschil in leeftijd tussen verdachte en [slachtoffer01] bedraagt namelijk vijfeneenhalf jaar. In de betreffende levensfase is dat een aanzienlijk leeftijdsverschil. Dit enkele leeftijdsverschil is echter op zichzelf onvoldoende om de seksuele handelingen als ‘ontuchtig’ aan te merken. Uit het dossier blijkt dat sprake was van vrijwilligheid en gelijkwaardigheid in de relatie – inclusief seksuele contacten – tussen verdachte en [slachtoffer01] . Verdachte en [slachtoffer01] verklaren immers beide dat zij destijds een liefdesrelatie hadden en die nu ook nog steeds hebben. [slachtoffer01] , verdachte en hun dochtertje wonen sinds mei van dit jaar als gezin samen. Bovendien kan uit het dossier niet worden afgeleid dat [slachtoffer01] op enige manier ondergeschikt was aan verdachte. Integendeel, uit de telefonisch afgelegde verklaring van [slachtoffer01] bij de politie en de door de raadsman ter zitting overgelegde e-mail van [slachtoffer01] blijkt dat [slachtoffer01] heel standvastig is en deze strafzaak (nog steeds) niet nodig vindt. Hieruit leidt de rechtbank ook af dat [slachtoffer01] oprecht een relatie met verdachte wil en deze relatie – net als verdachte – wil voortzetten.

Voorgaande omstandigheden tezamen genomen en in onderlinge samenhang bezien brengen de rechtbank tot het oordeel dat in onderhavige zaak geen sociaal-ethische norm is geschonden, zodat aan de seksuele handelingen het ontuchtige karakter ontbreekt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.

Wel bewezenverklaring, maar geen straf

Rechtbank Noord-Nederland, 2 november 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4460:
In deze zaak kwam de rechter wel tot een bewezenverklaring, maar legde geen straf op vanwege de relatie. De rechtbank overwoog:
De vraag die vervolgens aan de orde is, is of deze seksuele handeling als ontuchtig moet worden aangemerkt in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 Sr tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Volgens vaste jurisprudentie kan onder omstandigheden aan seksuele handelingen met een persoon tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken. Als relevante omstandigheden in dat verband kunnen gelden de vaststelling dat die handelingen vrijwillig hebben plaatsgevonden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen evenals het bestaan van een affectieve relatie tussen beiden. Normale consensuele seksuele contacten tussen jongeren zijn als zodanig aan te merken en vallen derhalve buiten de strafwetgeving. De maatstaf hierbij is of de desbetreffende seksuele handeling algemeen als sociaal-ethisch is aanvaard. Bij het oordeel over het al dan niet ontuchtige karakter van bepaalde handelingen komt het in belangrijke mate neer op de weging en waardering van de omstandigheden van het geval.
De rechtbank overweegt dat in onderhavige zaak sprake is geweest van vrijwillig seksueel contact binnen een affectieve relatie. Verdachte en [slachtoffer] hebben verklaard verliefd op elkaar te zijn en [slachtoffer] heeft te kennen gegeven dat ze van mening is dat verdachte niets verkeerd heeft gedaan en dat er in strafrechtelijke zin niets met hem moet gebeuren. Hoewel er sprake is geweest van een affectieve relatie was er tegelijkertijd ook een fors leeftijdsverschil tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte was bij aanvang van de ten laste gelegde periode vijfentwintig jaar oud, terwijl [slachtoffer] veertien jaar oud was. Het leeftijdsverschil tussen beiden was dus elf jaar. Reeds het grote leeftijdsverschil brengt de rechtbank tot het oordeel dat het seksuele contact tussen beiden niet als sociaal-ethisch aanvaardbaar kan worden beschouwd. Dat verdachte en [slachtoffer] zich in hun relatie altijd gelijkwaardig aan elkaar hebben gevoeld, kan zijn, maar doet niet af aan het feit dat er sprake is geweest van een groot leeftijdsverschil tussen de twee partners en gelet op de jeugdige leeftijd van [slachtoffer] kan het ook niet anders dan dat er in de ten laste gelegde periode in ieder geval sprake was van verschil in sociaal-emotionele ontwikkeling. De seksuele handelingen tussen beiden waren gelet hierop in strijd met de in onze maatschappij algemeen aanvaarde sociaal-ethische normen. Dat verdachte mogelijk achterliep in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling en [slachtoffer] mogelijk voorliep in haar sociaal-emotionele ontwikkeling doet daaraan niet af.
De rechtbank is daarom van oordeel dat zich geen specifieke omstandigheden voordoen die met zich brengen dat de seksuele gedraging met [slachtoffer] geen ontuchtig karakter heeft. Gelet hierop is de gepleegde seksuele handeling aan te merken als ontuchtig en acht de rechtbank het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal met de bijzondere omstandigheden in deze zaak wel rekening houden bij de strafoplegging.
(..)
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ontuchtige handeling, bestaande uit het seksueel binnendringen, met [slachtoffer] die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Dat is ook strafbaar (en laakbaar) in het geval de minderjarige zelf het initiatief neemt tot de seksuele handelingen of daarmee instemt, zoals hier het geval was. De wetgever heeft er juist voor gekozen dit soort feiten strafbaar te stellen, omdat jongeren zich in een kwetsbare ontwikkelingsfase bevinden en zij vaak onvoldoende in staat zijn om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten.
Daar staat in dit bijzondere geval tegenover dat de affectieve relatie tussen [slachtoffer] en verdachte nog steeds voortduurt en dat zij inmiddels grotendeels samenwonen. De rechtbank ziet om die reden geen meerwaarde in het opleggen van een straf, te minder omdat ook nog eens sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn voor berechting.
De rechtbank zal verdachte dan ook schuldig verklaren zonder oplegging van enige straf of maatregel.

The post Affectieve relatie met een minderjarige hoeft niet strafbaar te zijn appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/affectieve-relatie-met-een-minderjarige-hoeft-niet-strafbaar-te-zijn/feed/ 0
Betasten of aanraken slachtoffer tijdens slaap levert geen ontucht 246 Sr op https://www.zedenadvocaat.nl/betasten-of-aanraken-slachtoffer-tijdens-slaap-levert-geen-ontucht-246-sr-op/ https://www.zedenadvocaat.nl/betasten-of-aanraken-slachtoffer-tijdens-slaap-levert-geen-ontucht-246-sr-op/#respond Wed, 06 Sep 2023 06:48:40 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2139 We zien geregeld strafzaken waarbij een ander tijdens zijn of haar slaap ongewenst wordt betast of aangeraakt op intieme plaatsen. De officier vervolgt de verdachte in dat soort zaken vaak voor ontucht (feitelijke aanranding), maar dat is niet juist. Dat dit niet het goed artikel is, volgt uit de jurisprudentie.Hof Den Bosch, 9 mei 2017“Uit […]

The post Betasten of aanraken slachtoffer tijdens slaap levert geen ontucht 246 Sr op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

We zien geregeld strafzaken waarbij een ander tijdens zijn of haar slaap ongewenst wordt betast of aangeraakt op intieme plaatsen. De officier vervolgt de verdachte in dat soort zaken vaak voor ontucht (feitelijke aanranding), maar dat is niet juist. Dat dit niet het goed artikel is, volgt uit de jurisprudentie.

Hof Den Bosch, 9 mei 2017
“Uit de voor het bewijs gebruikte verklaring van [slachtoffer] blijkt dat zij als minderjarige oppas aanwezig was in de woning van verdachte. Verdachte heeft haar ’s nachts onverhoeds betast terwijl zij (onder een dekbed) lag te slapen op een matras in één van de slaapkamers. Hij is haar blijven betasten nadat zij van zijn aanrakingen wakker was geworden (en zich slapende heeft gehouden) en verdachte heeft zichzelf afgetrokken in haar bijzijn. Verdachte is een man die vele jaren ouder is dan [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hartstikke bang was en trilde.

Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat hieruit genoegzaam blijkt dat sprake is geweest van feitelijkheden waardoor verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het dulden van de ontuchtige handelingen, aangezien:
- de vereiste dwang in eerste instantie (reeds) kan worden afgeleid uit het heimelijke, onverhoedse karakter van verdachtes handelen en het daarin gelegen ontnemen van de keuze zijn handelingen niet te dulden (het slachtoffer sliep immers) en
- de dwang voorts - nadat het slachtoffer wakker was geworden - kan worden afgeleid uit zichzelf aftrekken in het bijzijn van het slachtoffer en het (fysieke/psychische) overwicht van verdachte op het minderjarige slachtoffer: in een seksueel intimiderende situatie zoals de onderhavige kon niet van het slachtoffer worden gevergd dat zij weerstand bood aan de ontuchtige handelingen en kon zij niet anders dan deze ondergaan/dulden. Het hof verwerpt mitsdien ook dit verweer.”

De Hoge Raad casseerde het arrest met de navolgende overwegingen (HR 5 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1701):
R.o. 2.3 “In de tenlastelegging is het begrip “dwingen” kennelijk gebezigd in de betekenis die aan dit begrip in art. 246 Sr toekomt. Van zodanig dwingen kan slechts sprake zijn indien de verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in art. 246 Sr bedoelde handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht (vgl. bijv. HR 24 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0980).

R.o. 2.4 Gelet hierop heeft het Hof zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn handelingen aanvankelijk verrichtte toen [slachtoffer] nog sliep, terwijl het Hof met betrekking tot de daarop volgende fase toen zij “wakker was geworden (en zich slapende heeft gehouden)” niet heeft vastgesteld dat het opzet van de verdachte mede omvatte dat hij de wakker geworden [slachtoffer] tegen haar wil ontuchtige handelingen deed ondergaan.”

Na terugverwijzing overwoog het Hof (Hof Den Bosch, 30 Oktober 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:3347):
“Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding van de eerbaarheid ex artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht.

Van dwingen zoals bedoeld in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts sprake zijn indien verdachte heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde handelingen tegen haar wil heeft ondergaan en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht.

Allereerst is het hof van oordeel dat van dulden tegen haar wil geen sprake kan zijn als het slachtoffer zich niet van de betreffende handelingen bewust is, namelijk toen zij sliep. Van dulden is hier slechts sprake indien verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer die handelingen tegen haar wil heeft geduld. Uit het dossier volgt niet dat verdachte [slachtoffer] tijdens haar slaap heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. Slaap sluit immers de dwang in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht uit.

Voorts is het hof van oordeel dat ook uit het feit dat [slachtoffer] wakker werd en zich slapende heeft gehouden en verdachte toen nog ontuchtige handelingen verrichtte niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte op dat moment opzet had om [slachtoffer] deze handelingen tegen haar wil te doen ondergaan. [slachtoffer] heeft zich immers slapende gehouden en niet is gebleken van enige voor de verdachte kenbare vorm van verzet.

The post Betasten of aanraken slachtoffer tijdens slaap levert geen ontucht 246 Sr op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/betasten-of-aanraken-slachtoffer-tijdens-slaap-levert-geen-ontucht-246-sr-op/feed/ 0
Onvoldoende steunbewijs voor zedendelict dat moeder kind van de zolderkamer heeft zien komen https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-steunbewijs-voor-zedendelict-dat-moeder-kind-van-de-zolderkamer-heeft-zien-komen/ https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-steunbewijs-voor-zedendelict-dat-moeder-kind-van-de-zolderkamer-heeft-zien-komen/#respond Fri, 21 Apr 2023 21:09:21 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2136 In deze zedenzaak gaat het om ontucht die zou zijn gepleegd door een halfbroer met zijn vijfjarige zusje. Het hof sprak verdachte vrij van ontucht met twee andere zusjes wegens twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van die beide zusjes. Deze zaak behoort tot de moeilijke gevallen waarin een feit zich (in het verborgene) […]

The post Onvoldoende steunbewijs voor zedendelict dat moeder kind van de zolderkamer heeft zien komen appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

In deze zedenzaak gaat het om ontucht die zou zijn gepleegd door een halfbroer met zijn vijfjarige zusje. Het hof sprak verdachte vrij van ontucht met twee andere zusjes wegens twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van die beide zusjes. Deze zaak behoort tot de moeilijke gevallen waarin een feit zich (in het verborgene) afspeelt tussen alleen de verdachte en het slachtoffer. Het verborgen karakter van een zedenmisdrijf met een minderjarige vormt op zich, hoewel voorstelbaar is dat de neiging daartoe moeilijk is te bedwingen, geen grond voor een terughoudender toepassing van de minimumeisen voor het bewijs (onder meer art. 342, tweede lid, Sv) dan gebruikelijk. Even goed kan namelijk juist voorzichtigheid geboden zijn bij verklaringen van minderjarigen. Als vaker in dergelijke gevallen gaat het in de kern om het woord van de verdachte tegenover dat van het slachtoffer. Vereist is dan mede gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad dat alleen het belastende woord van het slachtoffer op zichzelf onvoldoende is en het nodig is dat een belastende verklaring steun en daarmee bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Dat geldt ook, zoals hier het geval is, als de verklaring van het slachtoffer bijvoorbeeld al op basis van consistentie en detaillering zonder meer als betrouwbaar kan worden aangemerkt.2 Het steunbewijs moet een surplus vormen boven die al vastgestelde betrouwbaarheid. Dat surplus is hier problematisch.

1Zie (r.o. 2.5) HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, NJ 2020/270 m.nt. P.A.M. Mevis.

2.Zie voor een overzicht van de stand van zaken inzake steunbewijs tot 2015 de noot van Borgers onder HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817, NJ 2015/488. Voorts meer in het algemeen voor problemen inzake de betrouwbaar van verklaringen M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs, Kluwer Deventer 2014 alsmede van haar hand concreter over steunbewijs aantek. 7 bij art. 342 Sv (T&C Sv 14e druk), voorts nog Corstens/Borgers en Kooijmans 2021, p. 848 e.v., N. van Gelder, Een steeds helder wordende bewijsminimumregel?, TPWS 2018/63 en V.L. Thuijsman, De unus testis-regel voorbij, DD 2020/45.

Hoge Raad: onvoldoende steunbewijs

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

“De raadsman heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat er geen steunbewijs is voor het beweerde seksueel binnendringen. De verklaringen van vader en moeder die zelf geen getuige zijn geweest van de beweerde handelingen zijn afkomstig uit één en dezelfde bron. De verdachte dient derhalve reeds te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs. Daarnaast heeft de verdachte meteen vanaf het begin tegenover zijn vader en zijn stiefmoeder verteld dat [slachtoffer] per ongeluk getuige is geweest van het bekijken van een pornofilm door [verdachte] , die op dat moment zichzelf aan het bevredigen was en zich onbespied waande. Toen hij net was klaargekomen en hij [slachtoffer] opmerkte, schrok hij en heeft haar vervolgens de mond gesnoerd door een in huis vaker gebruikt middel om [slachtoffer] te laten gehoorzamen, te weten de Sheitan. De verdachte heeft van meet af aan, zonder enig overleg met wie dan ook, consistent verklaard. Het alternatief scenario kan niet worden uitgesloten. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt vast dat [slachtoffer] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over het misbruik door de verdachte, eerst tegenover agenten op 25 april 2018 en later bij het studioverhoor op 1 mei 2018. Tevens is in hoger beroep onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] door een deskundige, waaruit volgens deze deskundige naar voren kwam dat de verklaringen van [slachtoffer] betreffende seksueel misbruik door [verdachte] in hoge mate betrouwbaar zijn. De deskundige wijst daarbij op het volgende. De verklaringen van [slachtoffer] over het misbruik zijn geheel spontaan. Er zijn geen aanwijzingen dat er eerdere vermoedens van misbruik waren en dat haar verhaal een gevolg zou kunnen zijn van beïnvloeding. De verklaringen van [slachtoffer] op 25 april 2018 tegenover agenten en op 1 mei 2018 in het studioverhoor zijn zeer duidelijk, gedetailleerd en consistent. Het is zeer onaannemelijk dat een meisje van 5 jaar oud een dergelijk verhaal zou kunnen verzinnen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] derhalve betrouwbaar.

Gelet op de gedetailleerdheid van de verklaring van [slachtoffer] , acht het hof het alternatief scenario van de verdachte onaannemelijk en schuift deze terzijde.

Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er aan het bewijsminimum is voldaan, nu de verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door het feit dat de moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] die bewuste avond, voordat ze haar geheim vertelde, van de zolderkamer van [verdachte] afkwam. Het bewijs is derhalve niet slechts van één en dezelfde bron afkomstig. Het hof verwerpt het verweer en acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”

2.3Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).

2.4Het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring niet uitsluitend wordt aangenomen op grond van de verklaringen van [slachtoffer] , nu deze verklaringen voldoende steun vinden in de verklaring van haar moeder, [aangeefster] , die inhoudt dat, voordat [slachtoffer] haar geheim aan [aangeefster] vertelde, [aangeefster] heeft gezien dat [slachtoffer] van de zolderkamer van de verdachte afkwam. Deze verklaring van [aangeefster] volstaat echter niet voor de vereiste voldoende steun. Het hof heeft daarom de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd.

Juridisch kader

Het tweede lid van art. 342 Sv stelt eisen aan het bewijsminimum en luidt als volgt:

“Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.”

9. De Hoge Raad formuleert het vereiste uit art. 342, tweede lid, Sv als volgt:

“Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).”3

10. Het hof heeft naar aanleiding van een verweer van de verdediging dat niet aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan gemotiveerd beslist in een bewijsoverweging. In die bewijsoverweging wordt de stelling door het hof verworpen door steun te zoeken in een verklaring van de moeder van het slachtoffer voor zover deze een eigen waarneming van moeder inhoudt. Zij heeft namelijk gezien dat het slachtoffer die bewuste avond van de zolderkamer van [verdachte] afkwam en dat haar dochter haar later vertelde dat zij een geheim had. De hier te beantwoorden vraag is of het hof kon oordelen dat dit voldoende steunbewijs oplevert.

11. Uit de geciteerde overweging van de Hoge Raad onder randnummer 9 komt naar voren dat de minimumregel betrekking heeft op de gehele tenlastelegging en niet op onderdelen daarvan. Dat betekent dat er niet voor ieder afzonderlijk onderdeel van de tenlastelegging bewijs en tevens steunbewijs moet zijn. Als maar één enkel onderdeel van de tenlastelegging tevens gestut wordt door steunbewijs is dat al voldoende. Het steunbewijs heeft in het onderhavige geval geen betrekking op de tenlastegelegde gedragingen. De gebruikte steunverklaring van moeder betreft immers niet de handelingen, zoals die zijn bewezenverklaard onder de drie gedachtestreepjes (zie randnummer 5 hierboven). Ook dat is echter niet vereist.4 Het steunbewijs behoeft de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit dus niet rechtstreeks te bevestigen.5 Tot zover is de bewijsoverweging van het hof niet onjuist.

12. Het gaat hier dus om de vraag of de door het hof beoogde steun ‘voldoende’ kan worden geacht. Een duidelijke maatstaf biedt het begrip ‘voldoende’ niet. De vraag of de steun voldoende is een weging die in hoofdzaak van feitelijk aard is. Daarmee is die weging voorbehouden aan de feitenrechter, tenzij die weging niet begrijpelijk is. Van onbegrijpelijkheid kan niet spoedig worden gesproken als de steun bestaat in enig verband met onderdelen van de tenlastelegging en concreet en specifiek is.6 Steun die te algemeen van karakter is valt daarmee af. De vraag is nu of de omstandigheid dat de getuige (moeder) heeft gezien dat het slachtoffer die bewuste avond van de zolderkamer van verdachte afkwam en dat haar dochter haar later vertelde dat zij een geheim had in verband staat met het bewezenverklaarde en concreet en specifiek is.

13. Voor de beantwoording van die laatste vraag lijkt mij van belang welke betekenis toekomt aan de omstandigheid dat het slachtoffer ‘afkwam van de zolderkamer van verdachte’. Met die specifiek door het hof in de bewijsoverweging gebruikte bewoordingen heeft het hof mede in het licht van bewijsmiddel 2 kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het slachtoffer zowel gelijktijdig met verdachte als ten tijde van het tenlastegelegde (beweerde) delict aanwezig7 is geweest in die kamer. Dat verdachte op zijn zolderkamer verblijft is op zich niet opmerkelijk. Hij woont nu eenmaal in hetzelfde huis als het slachtoffer. Over de reden dat het slachtoffer eveneens aanwezig was in de zolderkamer van verdachte verschaft het hof in de bewijsoverweging geen nadere opheldering. Is dit in het samenlevende gezin ongewoon, ongebruikelijk of wellicht zelfs door de ouders aan de verdachte en/of het slachtoffer verboden gelijktijdig met elkaar op de kamer van verdachte aanwezig te zijn? Het verband tussen de aanwezigheid van het slachtoffer op de zolderkamer en de bewezen handelingen is alleen de gelijktijdige aanwezigheid van verdachte. Nu het om verdachtes kamer gaat is de waarneming van moeder in het kader van het bewezenverklaarde wel min of meer concreet, maar niet zonder meer specifiek. Het hof had de betekenis van het feit dat het slachtoffer van de kamer van verdachte afkwam nader moeten duiden.8

14. Staat de aanwezigheid van verdachte en het slachtoffer op de beweerde plaats delict volledig op zichzelf of wordt deze versterkt door de vaststelling van het hof in de bewijsoverweging die inhoudt “voordat ze haar geheim vertelde”? Ik stel vast dat het hof hier niet overweegt dat het slachtoffer direct nadat haar moeder haar had opgepakt zei dat ze een geheim had. Dat laatste is namelijk iets anders op een ander (eerder) moment en is wel opgenomen in bewijsmiddel 1 (als relaas van wat verbalisanten moeder hoorden zeggen). Het is bezwaarlijk aanvullende betekenis toe te kennen aan de in de bewijsoverweging gebruikte woorden “voordat ze haar geheim vertelde” toe te kennen. De woorden “voordat ze haar geheim vertelde” zijn een herhaling van de in bewijsmiddel 1 gerelateerde verklaring van het slachtoffer en – voor zover ze in de bewijsoverweging zijn opgenomen – zeggen de woorden alleen iets over de volgorde van de gebeurtenissen. In de woorden kan gelet op de formulering niet zonder meer een waarneming van moeder worden gelezen van een reactie, emotie of toestand9 van het slachtoffer (tijdens of) kort na het feit met aanvullende waarde als steunbewijs.

15. Dat het hof de steun uitsluitend heeft proberen te vinden in het afkomen van en daarmee kennelijk aan het daaraan voorafgaande gelijktijdig aanwezig zijn op de zolderkamer ten tijde van het feit is te algemeen en moet mijn inziens tot cassatie leiden. Er zijn in deze zaak nogal wat omstandigheden die de betrouwbaarheid van de verklaring van de het slachtoffer (lijken te) bevestigen. Daartoe kan bijvoorbeeld ook het uitbeelden van gedragingen waarover zij verklaart worden gerekend. Steunbewijs als surplus levert dat echter mijns inziens niet op. Ten overvloede meen ik dat er bij de huidige stand van zaken ook overigens zonder feitelijke beoordeling (anders gezegd nadere bestudering van het dossier en wellicht op basis daarvan nader onderzoek) geen steun is te vinden in de context van de gebezigde bewijsmiddelen.10

 

The post Onvoldoende steunbewijs voor zedendelict dat moeder kind van de zolderkamer heeft zien komen appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-steunbewijs-voor-zedendelict-dat-moeder-kind-van-de-zolderkamer-heeft-zien-komen/feed/ 0
OM niet ontvankelijk wegens onder andere schending verbaliseringsplicht: https://www.zedenadvocaat.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-onder-andere-schending-verbaliseringsplicht/ https://www.zedenadvocaat.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-onder-andere-schending-verbaliseringsplicht/#respond Mon, 10 Apr 2023 22:02:23 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2133 In Rb. Amsterdam 13 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8115 werd het OM niet ontvankelijk verklaard wegens onder andere schending verbaliseringsplicht. De verhorende verbalisanten hebben de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering met voeten getreden, nu zeer relevante stukken van het verhoor met betrekking tot de status van verdachte als getuige/verdachte en de […]

The post OM niet ontvankelijk wegens onder andere schending verbaliseringsplicht: appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
In Rb. Amsterdam 13 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8115 werd het OM niet ontvankelijk verklaard wegens onder andere schending verbaliseringsplicht. De verhorende verbalisanten hebben de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering met voeten getreden, nu zeer relevante stukken van het verhoor met betrekking tot de status van verdachte als getuige/verdachte en de vermoedens die de verbalisanten in de richting van verdachte hadden, niet in het proces-verbaal van verhoor zijn vastgelegd. De verbalisanten hebben tot slot voorgesteld om een foto te maken van verdachte en die te tonen aan aangeefster, terwijl verdachte de implicaties daarvan niet kon overzien en hij niet over rechtskundige bijstand kon beschikken op dat moment.

De rechtbank verklaart het OM ook echt niet-ontvankelijk:

“De doelbewustheid blijkt naar het oordeel van de rechtbank temeer uit het feit dat in strijd met de verbaliseringsplicht van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering grote delen van het verhoor niet in het proces-verbaal daarvan zijn vastgelegd. Dat is een zeer ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Aan een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van de politie is in de wet bijzondere bewijskracht toegekend. Alle deelnemers aan het strafproces moeten er op kunnen vertrouwen dat een proces-verbaal een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid is. Dat uit het uitluisteren van het verhoor van verdachte als getuige en de daarop volgende woordelijke uitwerking van dit verhoor op verzoek van de raadsman is gebleken dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een waarheidsgetrouwe weergave van het verhoor, is bijzonder ernstig. De verdediging en de rechtbank zijn daardoor doelbewust misleid. Door het in meerdere opzichten laakbare handelen van de opsporingsambtenaren in deze zaak, is het recht van verdachte op een eerlijk proces doelbewust en grovelijk geschonden.

The post OM niet ontvankelijk wegens onder andere schending verbaliseringsplicht: appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-onder-andere-schending-verbaliseringsplicht/feed/ 0
Bewijs dat enkel ziet op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, is geen steunbewijs https://www.zedenadvocaat.nl/bewijs-dat-enkel-ziet-op-de-betrouwbaarheid-van-de-verklaring-van-aangeefster-is-geen-steunbewijs/ https://www.zedenadvocaat.nl/bewijs-dat-enkel-ziet-op-de-betrouwbaarheid-van-de-verklaring-van-aangeefster-is-geen-steunbewijs/#respond Mon, 10 Apr 2023 21:33:24 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2127 In HR 13 juli 2010,  ECLI:NL:HR:2010:BM2452 gaat het om een 8 jarig meisje dat haar stiefvader beschuldigt van ontucht. Het meisje verklaart vrij specifiek over verschillende seksuele handelingen  Het hof heeft dit als betrouwbaar aangemerkt: “De verklaringen zoals afgelegd door [slachtoffer] zijn zeer gedetailleerd en passen niet bij een meisje van acht jaar oud (ten […]

The post Bewijs dat enkel ziet op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, is geen steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
In HR 13 juli 2010,  ECLI:NL:HR:2010:BM2452 gaat het om een 8 jarig meisje dat haar stiefvader beschuldigt van ontucht. Het meisje verklaart vrij specifiek over verschillende seksuele handelingen  Het hof heeft dit als betrouwbaar aangemerkt:

“De verklaringen zoals afgelegd door [slachtoffer] zijn zeer gedetailleerd en passen niet bij een meisje van acht jaar oud (ten tijde van het studioverhoor, d.d. 17 oktober 2006). [slachtoffer] verklaart dat zij bij het vasthouden van de penis van verdachte ‘de botten voelde waar het bloed door stroomt (pagina 49). Over het aftrekken van verdachte verklaart ze: ‘dan gaat het lijf helemaal boven het puntje, als ik hem omhoog doe. En als het naar beneden gaat, dan wordt het bovenstuk kaal’ (pagina 50). Als [slachtoffer] enige tijd de aftrekkende beweging maakte, kwam er ‘witte vloeistof’ uit de penis van verdachte, welke (‘heel wittig en een beetje kleverig’) was (pagina 52).

Dat [slachtoffer] deze beschrijvingen geeft op basis van wat zij gezien zou hebben van verdachte (het aftrekken onder de douche, of de seks tussen verdachte en [slachtoffer]s’ moeder), acht het hof onaannemelijk. [Slachtoffer] verklaart, zoals hiervoor is weergegeven, dat wat uit verdachtes penis kwam, witte vloeistof (‘heel wittig en een beetje kleverig) was. Ook verklaart [slachtoffer] wat ze voelde toen zij de penis van verdachte vasthield (‘ik voelde de botten waar zijn bloed doorstroomt): Dat zij het hier over de penis van verdachte heeft, blijkt onder meer uit de verklaringen van [slachtoffer] dat het witte spul “Op [verdachte] zijn buik’ kwam (pagina 52).

Voor de stelling dat [slachtoffer] de details zou hebben van de kinderen van [betrokkene 7], kan geen steun worden gevonden in andere stukken uit het dossier.

Het door de verdediging gevoerde verweer dat niet uit te sluiten valt dat de verklaringen van [slachtoffer] haar zijn ‘aangepraat’, is, naar het oordeel van het hof onaannemelijk, mede bezien de gedetailleerdheid en consistentie van haar verklaringen. De posterioriteit van de gedragsveranderingen bij [slachtoffer] zijn naar het oordeel van het hof, mede gezien de impact die een studioverhoor heeft en de nodige spanningen binnen het gezin, geen reden om aan de juistheid van haar verklaringen te twijfelen. Bovendien zijn de gedragsveranderingen niet van dien aard ([slachtoffer] zou onder meer ‘knuffeliger’ en aanhankelijker zijn) dat daaruit ondubbelzinnig conclusies kunnen worden getrokken.

Er zijn derhalve geen redenen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen. Bovendien slaat het hof acht op de gebleken omstandigheid dat verdachte bepaald onvoldoende de grenzen van zijn eigen seksualiteit voor ogen heeft gehouden. Het hof wijst op het masturberen in een niet afgesloten ruimte, het overlopen worden bij het hebben van seks met zijn partner, en het niet strikt ontoegankelijk maken voor [slachtoffer] van zijn pornografisch materiaal.”

Daarop heeft het gerechtshof het ten laste gelegde bewezen verklaard, maar de Hoge Raad laat het niet in stand:

“.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094).

Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.

2.5. In de onderhavige zaak is het kennelijke oordeel van het Hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard maar dat de door haar gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Aangezien de nadere motivering van het Hof betrekking heeft op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer], draagt die motivering niet bij aan het kennelijke oordeel van het Hof dat hetgeen zij heeft verklaard, voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.”

CONCLUSIE P-G

The post Bewijs dat enkel ziet op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, is geen steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/bewijs-dat-enkel-ziet-op-de-betrouwbaarheid-van-de-verklaring-van-aangeefster-is-geen-steunbewijs/feed/ 0
Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/ https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/#respond Mon, 10 Apr 2023 21:21:16 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2125 In HR 14 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:637 ging het om de vraag of de verklaring aangeefster voldoende steun vindt de in aanwezigheid van de verdachte vlakbij ( de beweerde) plaats delict kort na voorval en omstandigheid dat aangeefster kort na voorval heeft gebeld met politie en haar echtgenoot. De Hoge Raad vindt van niet en overweegt: […]

The post Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

In HR 14 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:637 ging het om de vraag of de verklaring aangeefster voldoende steun vindt de in aanwezigheid van de verdachte vlakbij ( de beweerde) plaats delict kort na voorval en omstandigheid dat aangeefster kort na voorval heeft gebeld met politie en haar echtgenoot. De Hoge Raad vindt van niet en overweegt:

De casus is als volgt:

“Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 12 maart 2017 met de hond van haar dochter over straat liep. Zij zag een man op de hoek van de straat staan. De man vroeg haar of zij een doekje voor hem had omdat hij had geplast. Aangeefster zag toen dat de man een parka jas aan had die aan de voorkant open was. Hij had een donkerblauwe trainingsbroek aan met een witte streep en zijn trainingsbroek zat omlaag. Zij zag zijn blote geslachtsdeel en zijn blote ballen die over de trainingsbroek hingen. De blote penis was in een erectie. De man riep nog verschillende dingen naar aangeefster. Aangeefster heeft hem gewaarschuwd en is vervolgens in de richting van het huis van haar dochter gelopen. Toen de man uit het zicht was, heeft zij de politie gebeld. Vervolgens heeft zij haar echtgenoot gebeld. Zij heeft als signalement van deze persoon opgegeven: een man van tussen de 25 en 30 jaar oud met een donker antraciet grijze parka jas van katoen aan met twee touwtjes onderaan de boord en een rits en capuchon en een donkerblauwe trainingsbroek met een witte enkele brede streep en donkere sportschoenen aan.”

De Hoge Raad citeert eerst het algehele beoordelingskader:

“Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452)”.

Om vervolgens specifiek in deze zaak te oordelen dat er geen steunbewijs gevonden kan worden in het aantreffen van de verdachte in de buurt.

In deze zaak is het oordeel van het hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard, maar dat de door haar vermelde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door het hof in dit verband in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de beweerde plaats delict kort nadat het tenlastegelegde voorval zich had voorgedaan, terwijl dat niet anders wordt door de enkele omstandigheid dat de aangeefster kort na het tenlastegelegde voorval telefonisch contact heeft gezocht met de politie en met haar echtgenoot.”

CONCLUSIE P-G

20. Met de regel dat art. 342, tweede lid, Sv de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan in verband worden gebracht dat het steunbewijs niet op het daderschap van de verdachte betrekking behoeft te hebben. Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144, NJ 2012/252 m.nt. Schalken. Bewezen was verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een scooter had weggenomen. Deze bewezenverklaring berustte in de kern op de verklaring die de medeverdachte tegenover de politie had afgelegd. Daarin verklaarde deze dat hij de betreffende scooter samen met de verdachte uit een nader omschreven voortuin had gestolen. Uw Raad oordeelde dat niet kon worden gezegd dat de verklaring van de medeverdachte onvoldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal, in aanmerking genomen dat dit inhield dat de scooter die de medeverdachte ‘na de confrontatie met de politie had achtergelaten en waarover hij in zijn verklaring spreekt, bij navraag bij de Rijksdienst voor het wegverkeer op naam bleek te zijn gesteld van degene die aangifte had gedaan van de diefstal van haar scooter, en dat zij deze scooter ook als de hare heeft erkend’.5

21. In situaties waarin niet alleen het daderschap van de verdachte maar ook het gepleegd zijn van een delict in de kern op de verklaring van de aangever steunt, kan steunbewijs worden ontleend aan eigen waarnemingen van derden omtrent de toestand van de aangever vlak na het moment waarop het tenlastegelegde feit plaatsvond. In HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014/328 m.nt. Rozemond was ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat hij aangeefster tegen haar buik heeft gestompt, terwijl zij zwanger was, waardoor zij pijn heeft ondervonden. Steunbewijs was de verklaring van een buurman, inhoudend dat aangeefster toen zij zwanger was een keer huilend en verkrampt met haar handen op haar buik aan de voordeur stond en zei dat verdachte haar in haar buik had geschopt. Uw Raad oordeelde dat niet kon worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster onvoldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal. In een latere noot is Rozemond uitgebreid ingegaan op rechtspraak waarin steunbewijs dat ziet op waarnemingen van emoties al dan niet toereikend is geoordeeld.6 Rozemond brengt de relevantie van waargenomen emoties in verband met twee ervaringsregels: (1) na een aanranding zijn slachtoffers vaak hevig geëmotioneerd; (2) door verloop van tijd verliezen de emoties aan kracht.

22. In de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat toereikend steunbewijs besloten ligt in de omstandigheid dat de verdachte, met het door aangeefster opgegeven specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats delict door de politie is aangetroffen. Uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat vaststellingen inzake de aanwezigheid van de verdachte op de plaats van het delict inderdaad van belang zijn. In HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23 m.nt. Rozemond was bewezenverklaard dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen; hij had zijn handen onder de broek en het ondergoed van aangeefster gebracht en vervolgens haar schaamstreek betast. Uw Raad wijst erop dat het hof naast de verklaring van aangeefster onder meer tot het bewijs heeft gebezigd de verklaring van de verdachte ‘dat hij naar de woning van aangeefster is toegegaan en haar van achter heeft ‘beetgepakt en opgebeurd’ om iets uit de kast te pakken’. Dat leverde in combinatie met verklaringen van twee getuigen omtrent kort na het incident bij aangeefster waargenomen emoties toereikend steunbewijs op.

23. De enkele aanwezigheid van de verdachte op of in de buurt van de plaats van het tenlastegelegde feit levert evenwel niet (onder alle omstandigheden) toereikend steunbewijs op. In HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297 m.nt. Rozemond waren ten laste van de verdachte zedendelicten bewezenverklaard die onder meer bestonden uit seksueel binnendringen. Uw Raad overwoog dat ’s hofs oordeel dat de ‘aanwezigheid van de verdachte in het bijzijn van de aangeefster in zijn woning, op een camping en in zijn vakantiehuisje, en de – niet op specifieke omstandigheden betrekking hebbende – verklaring van de dochter van de verdachte over diens “dwingende, geen weigering duldende handelwijze”’ het vereiste steunbewijs opleverde, niet zonder meer begrijpelijk was. Rozemond noemt in zijn noot onder NJ 2018/298 (nr. 4) als mogelijke verklaring voor het oordeel van Uw Raad dat de informatie over de aanwezigheid van aangever en verdachte in hetzelfde huis te algemeen was om voldoende steun te bieden voor seksueel misbruik. Mij lijkt in dat kader relevant dat de verdachte (huis)vriend en collega van de vader van aangeefster was; mede tegen die achtergrond lag in zijn aanwezigheid geen voldoende belastende aanwijzing besloten.

24. In andere situaties kan de vaststelling dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit op de plaats van het tenlastegelegde feit aanwezig was meer belastend zijn. Bij wijze van voorbeeld wijs ik op HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728, NJ 2010/612 m.nt. Borgers, waarin net als in de onderhavige zaak het tonen van een ontbloot geslachtsdeel centraal stond. Onder de bewijsmiddelen zijn verklaringen opgenomen van een meisje van negen jaar oud en haar vader. Daaruit blijkt dat zij, haar broer en een vriendinnetje bezig waren een sleutel uit de put te halen toen een man van ongeveer 50 jaar bij hen bleef staan. Op een gegeven moment liet de man zijn piemel zien aan het meisje. De volgende dag ziet het meisje de man lopen in het centrum van Waalwijk; haar moeder en een kennis houden de verdachte vervolgens aan. De verdachte verklaart ter terechtzitting in hoger beroep onder meer dat hij naar de kinderen toe is gelopen en bij de put is blijven staan. De broer van het meisje verklaart dat zijn zusje en haar vriendinnetje vies keken toen zij van de man wegliepen; dat hij toen gezegd heeft “wat doen jullie dom” en dat hij zijn zusje toen tegen hem hoorde zeggen “dat de man zijn piemel had laten zien”. Uw Raad oordeelde dat in dit geval niet gezegd kon worden dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vonden in het overige gebezigde bewijsmateriaal.

25. Annotator Borgers schreef naar aanleiding van dit arrest dat in het geval de enkele aanwezigheid van de verdachte op de plaats van het delict voldoende steunbewijs zou opleveren, ‘de koerswijziging die met de arresten van 30 juni 2009 is ingezet, weinig om het lijf heeft’. Borgers achtte het evenwel ‘niet uitgesloten’ dat Uw Raad betekenis heeft toegekend aan de verklaring van de broer. Dat komt ook mij aannemelijk voor. Een gezichtsuitdrukking is niet gelijk te stellen aan een waargenomen hevige emotie, maar de waarneming daarvan in samenhang met het antwoord van zijn zus op de gestelde vraag brengt mee dat ook deze verklaring eraan bijdroeg dat de verklaring van het slachtoffer niet op zichzelf stond. Samen met de vaststelling dat de verdachte die voor het slachtoffer een volslagen onbekende was ter plaatse aanwezig was, vormde deze verklaring toereikend steunbewijs.7

The post Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/feed/ 0
De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert niet zonder meer dwang op https://www.zedenadvocaat.nl/de-enkele-aanwezigheid-van-een-afhankelijkheidsrelatie-levert-niet-zonder-meer-dwang-op/ https://www.zedenadvocaat.nl/de-enkele-aanwezigheid-van-een-afhankelijkheidsrelatie-levert-niet-zonder-meer-dwang-op/#respond Sun, 29 Jan 2023 23:11:20 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2122 De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert echter, ook in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. het arrest van 02-12-2003, NJ 2004, 78) niet zonder meer dwang op in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor een veroordeling ter zake van […]

The post De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert niet zonder meer dwang op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert echter, ook in het licht van de jurisprudentie van de Hoge Raad (zie o.m. het arrest van 02-12-2003, NJ 2004, 78) niet zonder meer dwang op in de zin van de artikelen 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Voor een veroordeling ter zake van artikel 242 of 246 Sr is vereist dat komt vast te staan dat het slachtoffer binnen die afhankelijkheidsrelatie door bepaalde gedragingen van de verdachte is gedwongen de seksuele handelingen te ondergaan. Aan dat vereiste is in het onderhavige geval niet voldaan, nu uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet kan worden afgeleid door welke andere feitelijkheden in de zin van artikel 242 of 246 Sr aangeefster is gedwongen de handelingen te ondergaan. Een en ander is bovendien in de tenlastelegging anders dan de algemene bewoording van gebruikmaking van fysiek en psychisch overwicht ook niet feitelijk uitgewerkt (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 28 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8359).

The post De enkele aanwezigheid van een afhankelijkheidsrelatie levert niet zonder meer dwang op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/de-enkele-aanwezigheid-van-een-afhankelijkheidsrelatie-levert-niet-zonder-meer-dwang-op/feed/ 0