Alcoholgebruik leidt niet per definitie tot verminderd bewustzijn
Als een aangever / aangeefster alcohol heeft gebruikt, leidt dat niet per definitie tot de vaststelling dat die persoon ook in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde. Kernvragen zijn steeds:
- Of een aangeefster door het alcoholgebruik sprake was van een verminderd bewustzijn
- of zij daardoor ook niet of onvoldoende in staat was om haar wil kenbaar te maken
- en of de verdachte bekend was met dat verminderde bewustzijn.
In een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 maart 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:1976 speelde deze vragen ook. Het bewijs strandde al bij de eerste vraag. Enkel op basis van het alcoholgebruik kon niet worden vastgesteld dat er sprake was van een verminderd bewustzijn.
Het hof oordeelde als volgt:
“Voor een veroordeling op grond van het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht moet in de onderhavige zaak komen vast te staan dat aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent de door verdachte verrichte ontuchtige handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Daarbij doet op zichzelf het gedrag van aangeefster gedurende de avond, voorafgaand aan – en tijdens het ten laste gelegde gebeuren niet zozeer ter zake, maar gaat het er veeleer om of haar gebruik van alcohol en/of drugs zodanig is geweest dat zij daardoor in een voor een bewezenverklaring vereiste staat van verminderd bewustzijn is geraakt. Vervolgens moet voor een veroordeling wegens dit feit nog komen vast te staan dat verdachte hiervan op de hoogte was, dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in zodanige toestand verkeerde.
Vast staat dat alcoholhoudende drank, eenmaal genuttigd, de bewustheidstoestand van een mens beïnvloedt. Anders dan de advocaat-generaal oordeelt het hof dat niet ieder gebruik van alcoholhoudende drank door een mens van zodanige invloed op de bewustheidstoestand is, dat daarmee al van ‘verminderd bewustzijn’ als bedoeld in artikel 243 Sr sprake is. Daartoe zal tevens moeten kunnen worden vastgesteld dat door die staat van verminderd bewustzijn de betreffende niet of onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen of kenbaar te maken. Deze vaststelling kan geschieden aan de hand van verklaringen van personen, al dan niet gesteund door objectieve feiten en omstandigheden.
Aangeefster verklaart dat zij voordat zij naar de onderhavige horecagelegenheid ging een geringe hoeveelheid speed heeft gebruikt en bier heeft gedronken. Vast staat dat zij in de onderhavige horecagelegenheid gedurende haar verblijf aldaar van ongeveer tweeënhalf uur alcoholische drankjes heeft gedronken. Omtrent de precieze hoeveelheid van de door haar genuttigde hoeveelheid alcohol bestaat geen duidelijkheid. Onderzoek daarnaar is niet gedaan. Evenmin bestaat duidelijkheid over de staat waarin aangeefster verkeerde.
Het hof stelt voorts vast dat hetgeen aangeefster zelf heeft verklaard omtrent de staat waarin zij verkeerde geen steun vindt in de verklaringen van anderen en dat dit evenmin wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals de camerabeelden in het dossier. Reeds op grond hiervan kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.”
Eerder kwam ook de rechtbank al tot vrijspraak (ECLI:NL:RBNNE:2018:4062):
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat aangeefster tijdens de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat aangeefster hierover zeer summier heeft verklaard, terwijl uit hetgeen zich verder in het dossier bevindt een dergelijke staat niet blijkt of is af te leiden. De vraag die voorligt is derhalve of er bij aangeefster sprake was van een situatie van verminderd bewustzijn, zoals omschreven in artikel 243 Sr.
In de wetsgeschiedenis is omtrent de staat van verminderd bewustzijn omschreven dat bij de invulling van dit begrip onder meer gedacht kan worden aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel van de wereld is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander.(Kamerstukken II 2001/02, 27745, 6, p. 22.) Het gaat om situaties waarin een persoon in onvoldoende mate zijn of haar wil kan bepalen en kenbaar maken ten aanzien van instemming of afwijzing van seks met een ander. Daarbij kan worden gedacht aan een verminderd bewustzijn in een sluimering of halfslaap dan wel als gevolg van dronkenschap of drugsintoxicatie..(Kamerstukken I 2001/02, 27745, 299b, p. 11).
Daarbij stelt de rechtbank het volgende vast:
- dat aangeefster volgens haar verklaring voorafgaand aan haar bezoek aan de horecagelegenheid waar verdachte en de twee medeverdachten als barman werkten een kleine hoeveelheid speed heeft gebruikt en bier heeft gedronken. Ook in de betreffende horecagelegenheid heeft zij vervolgens nog een paar alcoholische drankjes gehad. Onduidelijk is hoeveel alcohol zij genuttigd heeft. Objectief bewijs in de vorm van uitslagen van een adem- of bloedonderzoek over het speed- en/of alcoholgehalte ontbreekt. Over de staat waarin aangeefster verkeerde, is daarnaast wisselend verklaard, namelijk van (“goed”) aangeschoten tot (“lekker”) dronken.
- Door de bewakingscamera van de horecagelegenheid zijn gedurende de nacht beelden gemaakt. Uit deze beelden blijkt dat aangeefster, hoewel zij op momenten onvast ter been is, gedurende haar gehele verblijf in de horecagelegenheid in staat is te dansen en diverse gesprekken te voeren.
- Uit de beelden en uit meerdere getuigenverklaringen volgt verder dat aangeefster uitdagend gedrag vertoonde door onder meer haar wijze van dansen met verschillende personen en het meermalen op de bar klimmen en gaan liggen voor zogenoemde bellyshots. Uit de verklaringen van verdachte, de medeverdachten en verschillende getuigen komt daarnaast naar voren dat het hebben van seks met meerdere barmannen die avond meerdere malen ter sprake is geweest tussen aangeefster en één of meer verdachten. Meerdere getuigen verklaren dat aangeefster, toen haar vriendin de horecagelegenheid na sluitingstijd samen met haar wilde verlaten, duidelijk te kennen gaf dat zij niet mee wilde met haar vriendin, maar in de horecagelegenheid wilde blijven. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat aangeefster op dat moment nog voldoende in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken. De camerabeelden van de situatie even voor sluitingstijd geven geen aanleiding daar anders over te denken.
- Op de beelden is vervolgens te zien dat aangeefster zelfstandig achter één van de verdachten aanloopt naar de ruimte achter de bar. Verdachte houdt de deur voor haar open en beiden verdwijnen uit beeld. Vast staat dat daarna in die ruimte de tenlastegelegde seksuele handelingen plaats hadden. Korte tijd later is, op andere camerabeelden, te zien dat aangeefster de achteruitgang van het pand uitstapt en meteen wegloopt. Op beide momenten, dus direct voor en direct na de seksuele handelingen, is aangeefster in ieder geval in staat zelfstandig, doelgericht, in een rechte lijn en in normaal tempo te lopen. Deze beelden geven in zoverre dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat op die momenten sprake was van een toestand van verminderd bewustzijn.
Ander concreet, de aangifte ondersteunend bewijs voor het bestaan van een dergelijke toestand ontbreekt. Daarom spreekt de rechtbank de verdachte(n) vrij.
< Terug naar Meer informatie sex met bewusteloze, onmachtige of gestoorde