Meer informatie schennis van de eerbaarheid Archives - Zedenadvocaat https://www.zedenadvocaat.nl/advocaat-schennis-van-de-eerbaarheid/ Mon, 10 Apr 2023 21:21:16 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/ https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/#respond Mon, 10 Apr 2023 21:21:16 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2125 In HR 14 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:637 ging het om de vraag of de verklaring aangeefster voldoende steun vindt de in aanwezigheid van de verdachte vlakbij ( de beweerde) plaats delict kort na voorval en omstandigheid dat aangeefster kort na voorval heeft gebeld met politie en haar echtgenoot. De Hoge Raad vindt van niet en overweegt: […]

The post Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

In HR 14 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:637 ging het om de vraag of de verklaring aangeefster voldoende steun vindt de in aanwezigheid van de verdachte vlakbij ( de beweerde) plaats delict kort na voorval en omstandigheid dat aangeefster kort na voorval heeft gebeld met politie en haar echtgenoot. De Hoge Raad vindt van niet en overweegt:

De casus is als volgt:

“Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 12 maart 2017 met de hond van haar dochter over straat liep. Zij zag een man op de hoek van de straat staan. De man vroeg haar of zij een doekje voor hem had omdat hij had geplast. Aangeefster zag toen dat de man een parka jas aan had die aan de voorkant open was. Hij had een donkerblauwe trainingsbroek aan met een witte streep en zijn trainingsbroek zat omlaag. Zij zag zijn blote geslachtsdeel en zijn blote ballen die over de trainingsbroek hingen. De blote penis was in een erectie. De man riep nog verschillende dingen naar aangeefster. Aangeefster heeft hem gewaarschuwd en is vervolgens in de richting van het huis van haar dochter gelopen. Toen de man uit het zicht was, heeft zij de politie gebeld. Vervolgens heeft zij haar echtgenoot gebeld. Zij heeft als signalement van deze persoon opgegeven: een man van tussen de 25 en 30 jaar oud met een donker antraciet grijze parka jas van katoen aan met twee touwtjes onderaan de boord en een rits en capuchon en een donkerblauwe trainingsbroek met een witte enkele brede streep en donkere sportschoenen aan.”

De Hoge Raad citeert eerst het algehele beoordelingskader:

“Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452)”.

Om vervolgens specifiek in deze zaak te oordelen dat er geen steunbewijs gevonden kan worden in het aantreffen van de verdachte in de buurt.

In deze zaak is het oordeel van het hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard, maar dat de door haar vermelde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door het hof in dit verband in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de beweerde plaats delict kort nadat het tenlastegelegde voorval zich had voorgedaan, terwijl dat niet anders wordt door de enkele omstandigheid dat de aangeefster kort na het tenlastegelegde voorval telefonisch contact heeft gezocht met de politie en met haar echtgenoot.”

CONCLUSIE P-G

20. Met de regel dat art. 342, tweede lid, Sv de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan in verband worden gebracht dat het steunbewijs niet op het daderschap van de verdachte betrekking behoeft te hebben. Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144, NJ 2012/252 m.nt. Schalken. Bewezen was verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een scooter had weggenomen. Deze bewezenverklaring berustte in de kern op de verklaring die de medeverdachte tegenover de politie had afgelegd. Daarin verklaarde deze dat hij de betreffende scooter samen met de verdachte uit een nader omschreven voortuin had gestolen. Uw Raad oordeelde dat niet kon worden gezegd dat de verklaring van de medeverdachte onvoldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal, in aanmerking genomen dat dit inhield dat de scooter die de medeverdachte ‘na de confrontatie met de politie had achtergelaten en waarover hij in zijn verklaring spreekt, bij navraag bij de Rijksdienst voor het wegverkeer op naam bleek te zijn gesteld van degene die aangifte had gedaan van de diefstal van haar scooter, en dat zij deze scooter ook als de hare heeft erkend’.5

21. In situaties waarin niet alleen het daderschap van de verdachte maar ook het gepleegd zijn van een delict in de kern op de verklaring van de aangever steunt, kan steunbewijs worden ontleend aan eigen waarnemingen van derden omtrent de toestand van de aangever vlak na het moment waarop het tenlastegelegde feit plaatsvond. In HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014/328 m.nt. Rozemond was ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat hij aangeefster tegen haar buik heeft gestompt, terwijl zij zwanger was, waardoor zij pijn heeft ondervonden. Steunbewijs was de verklaring van een buurman, inhoudend dat aangeefster toen zij zwanger was een keer huilend en verkrampt met haar handen op haar buik aan de voordeur stond en zei dat verdachte haar in haar buik had geschopt. Uw Raad oordeelde dat niet kon worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster onvoldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal. In een latere noot is Rozemond uitgebreid ingegaan op rechtspraak waarin steunbewijs dat ziet op waarnemingen van emoties al dan niet toereikend is geoordeeld.6 Rozemond brengt de relevantie van waargenomen emoties in verband met twee ervaringsregels: (1) na een aanranding zijn slachtoffers vaak hevig geëmotioneerd; (2) door verloop van tijd verliezen de emoties aan kracht.

22. In de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat toereikend steunbewijs besloten ligt in de omstandigheid dat de verdachte, met het door aangeefster opgegeven specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats delict door de politie is aangetroffen. Uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat vaststellingen inzake de aanwezigheid van de verdachte op de plaats van het delict inderdaad van belang zijn. In HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23 m.nt. Rozemond was bewezenverklaard dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen; hij had zijn handen onder de broek en het ondergoed van aangeefster gebracht en vervolgens haar schaamstreek betast. Uw Raad wijst erop dat het hof naast de verklaring van aangeefster onder meer tot het bewijs heeft gebezigd de verklaring van de verdachte ‘dat hij naar de woning van aangeefster is toegegaan en haar van achter heeft ‘beetgepakt en opgebeurd’ om iets uit de kast te pakken’. Dat leverde in combinatie met verklaringen van twee getuigen omtrent kort na het incident bij aangeefster waargenomen emoties toereikend steunbewijs op.

23. De enkele aanwezigheid van de verdachte op of in de buurt van de plaats van het tenlastegelegde feit levert evenwel niet (onder alle omstandigheden) toereikend steunbewijs op. In HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297 m.nt. Rozemond waren ten laste van de verdachte zedendelicten bewezenverklaard die onder meer bestonden uit seksueel binnendringen. Uw Raad overwoog dat ’s hofs oordeel dat de ‘aanwezigheid van de verdachte in het bijzijn van de aangeefster in zijn woning, op een camping en in zijn vakantiehuisje, en de – niet op specifieke omstandigheden betrekking hebbende – verklaring van de dochter van de verdachte over diens “dwingende, geen weigering duldende handelwijze”’ het vereiste steunbewijs opleverde, niet zonder meer begrijpelijk was. Rozemond noemt in zijn noot onder NJ 2018/298 (nr. 4) als mogelijke verklaring voor het oordeel van Uw Raad dat de informatie over de aanwezigheid van aangever en verdachte in hetzelfde huis te algemeen was om voldoende steun te bieden voor seksueel misbruik. Mij lijkt in dat kader relevant dat de verdachte (huis)vriend en collega van de vader van aangeefster was; mede tegen die achtergrond lag in zijn aanwezigheid geen voldoende belastende aanwijzing besloten.

24. In andere situaties kan de vaststelling dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit op de plaats van het tenlastegelegde feit aanwezig was meer belastend zijn. Bij wijze van voorbeeld wijs ik op HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728, NJ 2010/612 m.nt. Borgers, waarin net als in de onderhavige zaak het tonen van een ontbloot geslachtsdeel centraal stond. Onder de bewijsmiddelen zijn verklaringen opgenomen van een meisje van negen jaar oud en haar vader. Daaruit blijkt dat zij, haar broer en een vriendinnetje bezig waren een sleutel uit de put te halen toen een man van ongeveer 50 jaar bij hen bleef staan. Op een gegeven moment liet de man zijn piemel zien aan het meisje. De volgende dag ziet het meisje de man lopen in het centrum van Waalwijk; haar moeder en een kennis houden de verdachte vervolgens aan. De verdachte verklaart ter terechtzitting in hoger beroep onder meer dat hij naar de kinderen toe is gelopen en bij de put is blijven staan. De broer van het meisje verklaart dat zijn zusje en haar vriendinnetje vies keken toen zij van de man wegliepen; dat hij toen gezegd heeft “wat doen jullie dom” en dat hij zijn zusje toen tegen hem hoorde zeggen “dat de man zijn piemel had laten zien”. Uw Raad oordeelde dat in dit geval niet gezegd kon worden dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vonden in het overige gebezigde bewijsmateriaal.

25. Annotator Borgers schreef naar aanleiding van dit arrest dat in het geval de enkele aanwezigheid van de verdachte op de plaats van het delict voldoende steunbewijs zou opleveren, ‘de koerswijziging die met de arresten van 30 juni 2009 is ingezet, weinig om het lijf heeft’. Borgers achtte het evenwel ‘niet uitgesloten’ dat Uw Raad betekenis heeft toegekend aan de verklaring van de broer. Dat komt ook mij aannemelijk voor. Een gezichtsuitdrukking is niet gelijk te stellen aan een waargenomen hevige emotie, maar de waarneming daarvan in samenhang met het antwoord van zijn zus op de gestelde vraag brengt mee dat ook deze verklaring eraan bijdroeg dat de verklaring van het slachtoffer niet op zichzelf stond. Samen met de vaststelling dat de verdachte die voor het slachtoffer een volslagen onbekende was ter plaatse aanwezig was, vormde deze verklaring toereikend steunbewijs.7

The post Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/feed/ 0
Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-nabijheid-en-bellen-door-aangeefster-onvoldoende-bewijs-schennispleging/ https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-nabijheid-en-bellen-door-aangeefster-onvoldoende-bewijs-schennispleging/#respond Thu, 04 Feb 2021 09:42:15 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2040 De omstandigheid dat verdachte met het specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen is onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Ook is het niet voldoende dat de vrouw meteen haar man heeft gebeld na het voorval. Casus schennispleging “Aangeefster [slachtoffer 2] heeft […]

The post Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
De omstandigheid dat verdachte met het specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen is onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Ook is het niet voldoende dat de vrouw meteen haar man heeft gebeld na het voorval.

Casus schennispleging

“Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 12 maart 2017 met de hond van haar dochter over straat liep. Zij zag een man op de hoek van de straat staan. De man vroeg haar of zij een doekje voor hem had omdat hij had geplast. Aangeefster zag toen dat de man een parka jas aan had die aan de voorkant open was. Hij had een donkerblauwe trainingsbroek aan met een witte streep en zijn trainingsbroek zat omlaag. Zij zag zijn blote geslachtsdeel en zijn blote ballen die over de trainingsbroek hingen. De blote penis was in een erectie. De man riep nog verschillende dingen naar aangeefster. Aangeefster heeft hem gewaarschuwd en is vervolgens in de richting van het huis van haar dochter gelopen. Toen de man uit het zicht was, heeft zij de politie gebeld. Vervolgens heeft zij haar echtgenoot gebeld. Zij heeft als signalement van deze persoon opgegeven: een man van tussen de 25 en 30 jaar oud met een donker antraciet grijze parka jas van katoen aan met twee touwtjes onderaan de boord en een rits en capuchon en een donkerblauwe trainingsbroek met een witte enkele brede streep en donkere sportschoenen aan.

Wanneer verbalisanten korte tijd later ter plaatse komen, treffen zij in de directe nabijheid van de plaats-delict een man aan die volledig aan het door aangeefster opgegeven signalement voldoet.

Uitspraak hof: wel voldoende steunbewijs schennispleging

Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige, in dit geval [slachtoffer 2] , onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaring moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen, gelet op het feit dat verdachte, met dit specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen.”

Hoge Raad: onvoldoende steunbewijs schennispleging

Het oordeel van de Hoge Raad is anders. Volgens de Hoge Raad is het aantreffen van de man in de nabijheid onvoldoende steunbewijs.

Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).

2.4In deze zaak is het oordeel van het hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard, maar dat de door haar vermelde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door het hof in dit verband in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de beweerde plaats delict kort nadat het tenlastegelegde voorval zich had voorgedaan, terwijl dat niet anders wordt door de enkele omstandigheid dat de aangeefster kort na het tenlastegelegde voorval telefonisch contact heeft gezocht met de politie en met haar echtgenoot.

The post Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-nabijheid-en-bellen-door-aangeefster-onvoldoende-bewijs-schennispleging/feed/ 0
Vrijspraak naaktrecreatie buiten door gemeente aangewezen gebied https://www.zedenadvocaat.nl/vrijspraak-naaktrecreatie-buiten-door-gemeente-aangewezen-gebied/ https://www.zedenadvocaat.nl/vrijspraak-naaktrecreatie-buiten-door-gemeente-aangewezen-gebied/#respond Mon, 03 Sep 2018 20:47:56 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1850 In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:454 werd overwogen dat er geen bewijs was dat de (niet door de gemeenteraad aangewezen) plaats waar verdachte ongekleed recreëerde, daartoe niet geschikt is. De uitspraak van het hof volgt hierna: Strafbaarstelling naaktrecreatie Artikel 430a Sr luidt: “Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt […]

The post Vrijspraak naaktrecreatie buiten door gemeente aangewezen gebied appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

In de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 23 januari 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:454 werd overwogen dat er geen bewijs was dat de (niet door de gemeenteraad aangewezen) plaats waar verdachte ongekleed recreëerde, daartoe niet geschikt is. De uitspraak van het hof volgt hierna:

Strafbaarstelling naaktrecreatie

Artikel 430a Sr luidt: “Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.”

Uit deze bepaling volgt, zo heeft ook de Hoge Raad in zijn arrest van 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3462 geoordeeld dat ongeklede recreatie niet slechts is toegestaan op door de gemeenteraad daartoe aangewezen plaatsen.

Naaktrecreatie op niet door gemeente aangewezen plaats

Vast staat dat de plaats waar de verdachte zich in de onderhavige zaak op de ten laste gelegde datum ongekleed heeft bevonden, niet een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats was. Evenmin staat ter discussie dat het hier een voor het openbaar verkeer bestemde plaats betrof. Waar wel verschil van mening over bestaat is of die plaats op dat moment voor ongeklede recreatie geschikt was.

De wetgever heeft de term “niet geschikt” niet nader ingevuld. Het is – zo blijkt uit de wetsgeschiedenis – de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest de beoordeling welke plaats wel en welke plaats niet geschikt is in concrete zaken aan de rechter te laten.

Beoordelingskader naaktrecreatie op niet door gemeente aangewezen plaatsen

De beantwoording van de vraag welke voor het openbaar verkeer bestemde, niet door de gemeenteraad aangewezen, plaatsen niet geschikt zijn voor ongeklede recreatie, hangt af van de omstandigheden van het geval. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie, waarbij blijkens de wetsgeschiedenis en gelet op de plaatsing van art. 430a Sr in Titel II van het Derde Boek van het Wetboek van Strafrecht (“Overtredingen betreffende de openbare orde”) onder meer van belang kan zijn of
(i) ongeklede recreatie volgens de maatschappelijke opvattingen, zoals die ten tijde van de gedraging ter plaatse leven, aanvaardbaar wordt geacht,
(ii) de locatie zodanig is gelegen dat sprake is van ongevraagde of ongewilde confrontatie van derden, en
(iii) of de openbare orde wordt verstoord.

Bewijslast naaktrecreatie bij OM

Gelet op de redactie van artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht, waarop de tenlastelegging is gebaseerd, ligt de bewijslast dat de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie bij het openbaar ministerie (en is het niet aan verdachte om aan te tonen dat de betreffende plaats hiervoor wel geschikt is, zoals de advocaat-generaal ter terechtzitting heeft gesteld).

Het openbaar ministerie heeft in het onderhavige geval niet het bewijs geleverd dat de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat één persoon bij de politie melding heeft gemaakt van de omstandigheid dat er sprake was van naaktrecreatie. Dit enkele feit betekent niet dat deze plaats hiervoor niet geschikt is.

Concrete feiten en omstandigheden: geen strafbare naaktrecreatie

Uit het (aanvullend) proces-verbaal van bevindingen van 30 april 2016 komt naar voren dat op 500 meter van de locatie waar verdachte is aangetroffen zich een parkeerplaats bevindt die ruimte biedt aan zo’n 42 auto’s, dat het bosgebied is voorzien van wandelpaden en toegangshekken, dat tijdens surveillances vaak te zien is dat de parkeerplaatsen veelvuldig gebruikt worden door recreanten en dat het gebied met name gebruikt wordt door natuurliefhebbers en wandelaars. Deze omstandigheden leveren echter niet bewijs daarvoor op dat de plaats waar verdachte ongekleed recreëerde (op dat tijdstip) daartoe niet geschikt was. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat uit de door de verdachte overgelegde informatie, waaruit blijkt dat Staatsbosbeheer, de beheerder van het betreffende natuurgebied ter plaatse naaktwandeltochten heeft georganiseerd. Niet is gebleken dat Staatsbosbeheer deze naaktwandeltochten niet meer aanbiedt omdat het gebied daartoe niet geschikt blijkt te zijn.

Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat onvoldoende bewijs bestaat dat de plaats waar de verdachte zich op de ten laste gelegde datum bevond, niet geschikt was voor ongeklede recreatie, als bedoeld in artikel 430a Sr. De verdachte dient daarom van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.


 

Bestanddeel ‘een voor het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is’.

Dienovereenkomstig oordeelde het Gerechtshof Den Haag in de uitspraak van 11 juli 2014, ECLI:NL:GHARL:2017:454:
Beoordeling bestanddeel ‘een voor het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is’. Onvoldoende bewijs dat de plaats waar de verdachte zich op de ten laste gelegde datum bevond.

Ongeklede recreatie is dus niet slechts toegestaan op door de gemeenteraad daartoe aangewezen plaatsen. Een amendement van het kamerlid Schutte, waarmee deze beoogde uitsluitend aan de gemeenteraad de bevoegdheid toe te kennen vast te stellen welke plaatsen voor ongeklede recreatie geschikt zijn en ongeklede recreatie buiten die aangewezen plaatsen strafbaar te stellen1 werd door de minister van Justitie ontraden2 en kreeg geen meerderheid in de Tweede Kamer.

Vast staat dat de plaats waar de verdachte in de onderhavige zaak is aangetroffen, op dat moment niet een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede recreatie aangewezen plaats was. Evenmin staat ter discussie dat de verdachte op de ten laste gelegde datum zich ongekleed op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats bevond. Waar wel verschil van mening over bestaat is of die plaats op dat moment voor ongeklede recreatie geschikt was.

De wetgever heeft de term “niet geschikt” niet nader ingevuld. Het is – zo blijkt uit de wetsgeschiedenis – de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever geweest de beoordeling welke plaats wel en welke plaats niet geschikt is in concrete zaken aan de rechter te laten. De minister van Justitie zei hierover: “Het begrip ‘geschikte plaats’ is dus niet alleen afhankelijk van de lokale omstandigheden, maar kan in de tijd evolueren. Het kan zelfs afhankelijk zijn van het tijdstip van de dag.”3 De minister van Justitie zag geen bewijsproblemen bij die beoordeling door de rechter. Daarnaar gevraagd, merkte hij op: “Ik verwacht geen moeilijkheden om het bewijs te leveren, want het gaat om de vraag of een voor het openbaar verkeer bestemde plaats al dan niet geschikt is voor ongeklede recreatie. Dat is geen kwestie van bewijzen, dat is uiteindelijk een kwestie van appreciatie door de rechter zelf.”4

Die rechter ziet zich in de onderhavige zaak geconfronteerd met een door de wetgever geformuleerde open norm waarover in essentie niet veel meer is gezegd dan: “Slechts indien de aard van de plaats of de omstandigheden zo zijn, dat in redelijkheid niet meer kan worden gesproken van geschiktheid, blijft het feit een zekere mate van strafwaardigheid behouden.”5

Verdediging en Openbaar Ministerie hebben eendrachtig betoogd dat de kantonrechter bij de beoordeling van de geschiktheid van de betreffende plaats voor ongeklede recreatie ten onrechte een getalsmatige norm heeft gehanteerd. Voor zover het vonnis van de kantonrechter inderdaad zo moet worden begrepen dat deze heeft geoordeeld dat de betreffende plaats in beginsel geschikt is voor naaktrecreatie, maar bij aanwezigheid van meer dan 150 geklede recreanten die geschiktheid verliest, is daarmee naar het oordeel van het hof een uit het oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijke en in de praktijk niet hanteerbare norm in het leven geroepen.

Dit brengt het hof tot de juridische kern van deze zaak: de wetgever heeft gekozen voor een open norm die bij overtreding ervan kan leiden tot strafvervolging. Maar wil een dergelijke norm een persoon kunnen worden tegengeworpen, moet wel duidelijk zijn wat deze inhoudt. Omwille van die duidelijkheid dient naar het oordeel van het hof de wetgever in de hiervoor aangehaalde zinsnede “in redelijkheid niet meer kan worden gesproken van geschiktheid” aldus te worden begrepen, dat alleen in die gevallen waarin een voor het openbaar verkeer bestemde plaats evident niet voor ongeklede recreatie geschikt is, van overtreding van het bepaalde in artikel 430a Sr sprake kan zijn. “Evident niet geschikt” betekent in dit verband dat objectief oordelende en redelijk denkende mensen over die niet-geschiktheid in een concreet geval redelijkerwijze niet van mening kunnen verschillen.

Tot een nadere precisering van voornoemde norm komt het hof niet. Al zal dit wellicht bij een of meer (proces)partijen tot teleurstelling leiden, verdere invulling van de wettelijke norm gaat in dit geval de rechtsvormende taak van de rechter te boven. Het is niet aan de rechter duidelijke wetten te maken of wetten duidelijk te maken; dat is uitdrukkelijk een taak van de wetgever.

Terug naar de concrete feiten en omstandigheden van de voorliggende zaak. Het hof stelt voorop dat een voor strandrecreatie en dus voor schaars gekleed recreëren geschikte en bestemde op of aan de openbare weg gelegen plaats gelet op dat gebruik en die bestemming niet per definitie kan worden aangemerkt als evident niet geschikt voor ongeklede recreatie. In dat kader bezien, brengen de specifieke feiten en omstandigheden van deze zaak zoals die volgen uit het procesdossier alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting, het hof tot de conclusie dat onvoldoende bewijs bestaat dat de plaats waar de verdachte zich op de ten laste gelegde datum bevond, niet geschikt was voor ongeklede recreatie, als bedoeld in artikel 430a Sr. De verdachte dient daarom van het ten laste gelegde te worden vrijgesproken.

The post Vrijspraak naaktrecreatie buiten door gemeente aangewezen gebied appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/vrijspraak-naaktrecreatie-buiten-door-gemeente-aangewezen-gebied/feed/ 0
Met geslachtsdeel vol in de raamopening is schennis van de eerbaarheid https://www.zedenadvocaat.nl/geslachtsdeel-raamopening-is-schennis-eerbaarheid/ https://www.zedenadvocaat.nl/geslachtsdeel-raamopening-is-schennis-eerbaarheid/#respond Mon, 20 Nov 2017 09:03:16 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1788 Het naakt door de eigen woning lopen, kan onder omstandigheden als schennis van de eerbaarheid worden aangemerkt. Dit is zeker het geval wanneer het geslachtsdeel vol in de raamopening te zien is, zoals het geval was in de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch, 12 september 2009, LJN: BF0744.Van de zijde van verdachte is met […]

The post Met geslachtsdeel vol in de raamopening is schennis van de eerbaarheid appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Het naakt door de eigen woning lopen, kan onder omstandigheden als schennis van de eerbaarheid worden aangemerkt. Dit is zeker het geval wanneer het geslachtsdeel vol in de raamopening te zien is, zoals het geval was in de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch, 12 september 2009, LJN: BF0744.Van de zijde van verdachte is met betrekking tot het primair ten laste gelegde kort gezegd aangevoerd dat verdachte zich er niet van bewust is geweest dat hij van buitenaf gezien kon worden en derhalve niet met het voor dit misdrijf vereiste opzet heeft gehandeld, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

Hof: schennis van de eerbaarheid

Het hof overweegt hieromtrent het navolgende.

Uit de wijze waarop verdachte zich op 30 april 2007 achter een raam van een woning gelegen aan de [adres] te Beer en Donk heeft gemanifesteerd, zoals daarvan ondermeer blijkt uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van [naam aangeefster] – uit welke verklaring blijkt dat verdachte zijn geslachtsdeel vol in de raamopening hield -, leidt het hof af dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Het hof verwerpt mitsdien het verweer.

Van de zijde van verdachte is voorts met betrekking tot het primair ten laste gelegde kort gezegd aangevoerd dat nu aangeefster [naam aangeefster] bewust enige tijd naar verdachte heeft gekeken, verdachte niet heeft gehandeld terwijl die [naam aangeefster] daarbij haars ondanks tegenwoordig was, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.

The post Met geslachtsdeel vol in de raamopening is schennis van de eerbaarheid appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/geslachtsdeel-raamopening-is-schennis-eerbaarheid/feed/ 0
Naaktloperij of schennis van de eerbaarheid https://www.zedenadvocaat.nl/naaktloperij-of-schennis-van-de-eerbaarheid/ https://www.zedenadvocaat.nl/naaktloperij-of-schennis-van-de-eerbaarheid/#respond Thu, 19 Jan 2017 17:25:15 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=1482 Het plegen van de overtreding van artikel 430a Sr kan gepaard gaan met het plegen van het misdrijf van artikel 239 Sr. Volgens de wetsgeschiedenis zal dit echter, gelet op de huidige in de maatschappij levende opvattingen, slechts zelden het geval zijn. Alleen wanneer naaktrecreatie buiten het normale patroon treedt, bijvoorbeeld wanneer bepaalde gedragingen worden […]

The post Naaktloperij of schennis van de eerbaarheid appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Het plegen van de overtreding van artikel 430a Sr kan gepaard gaan met het plegen van het misdrijf van artikel 239 Sr. Volgens de wetsgeschiedenis zal dit echter, gelet op de huidige in de maatschappij levende opvattingen, slechts zelden het geval zijn. Alleen wanneer naaktrecreatie buiten het normale patroon treedt, bijvoorbeeld wanneer bepaalde gedragingen worden verricht die normaal niet plaatsvinden, kunnen deze gedragingen wel worden aangemerkt als schennis van de eerbaarheid. Ook wanneer naaktrecreatie buiten de daarvoor aangewezen gebieden plaatsvindt, kan dat schennis van de eerbaarheid opleveren. Bij schennis van de eerbaarheid is, in tegenstelling tot naaktloperij ex. artikel 430a Sr, wel opzet vereist op het schenden van de eerbaarheid. Hierbij is voorwaardelijk opzet toereikend.

Naaktloperij

Met betrekking tot naaktrecreatie dient er een onderscheid te worden gemaakt tussen de eventuele overtreding van artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) dan wel schending van artikel 239 Sr.

Artikel 430a Sr – naaktloperij
Artikel 430a Sr stelt strafbaar ‘Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie.’ Dit wetsartikel, geldend sinds 1986, bepaalt dus dat naaktrecreatie op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats strafbaar is, tenzij:
a. het een plaats betreft die conform een besluit van de gemeenteraad geschikt is bevonden
voor ongeklede recreatie;
b. het een andere voor ongeklede recreatie geschikte plaats betreft.

Wanneer artikel 430a Sr wordt overtreden is sprake van een schending van de openbare orde, vanwege de onrust en aanstoot die zou kunnen ontstaan door naaktrecreatie. Door de huidige maatschappelijke opvattingen wordt naaktrecreatie niet als een zedenmisdrijf gezien.
Voor het aannemen van overtreding van artikel 430a Sr is niet vereist dat daadwerkelijk onrust is ontstaan of dat iemand aanstoot heeft genomen. Het is dan ook een abstract gevaarzettingsdelict waarbij het gaat om het eventuele gevaar voor krenking van gevoelens. Daarnaast is het geen doleus of culpoos delict, waardoor het enkel plegen van de gedraging voldoende is voor een strafbare gedraging.
Naaktrecreatie is straffeloos op een daartoe door de gemeenteraad als geschikt voor openbare recreatie aangewezen plaats. Daarbuiten is naaktrecreatie slechts strafbaar indien de naaktrecreant zich bevindt op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats. De term openbaar doelt in dit kader op de plaatsen die, zoals art. 239 onderdeel 1 het uitdrukt, voor het openbaar verkeer bestemd zijn. Hierbij kan vooral worden gedacht aan stranden. Naakt zijn op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats, anders dan recreatie maar bijvoorbeeld ter ondersteuning van een protestactie valt naar kan worden aangenomen niet onder het bereik van deze bepaling.

Of een plaats voor ongeklede openbare recreatie geschikt is, wordt bepaald door plaatselijke omstandigheden en door de in de maatschappij hieromtrent levende opvattingen ten tijde van de gedraging. De geschiktheid van de plaats is ook afhankelijk van de vraag of sprake is van ongewilde of ongevraagde confrontatie van derden en of de openbare orde wordt verstoord (HR 8 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3562). Uiteindelijk komt het bij de beantwoording van de vraag of een plaats al dan niet geschikt is, aan op alle relevante omstandigheden van het geval. Het enkele gegeven dat iemand naakt recreëert op een plaats aanpalend aan een gedeelte dat voor naaktrecreatie is aangewezen, is bijgevolg op zich onvoldoende om aan te nemen dat de plaats waar de verdachte naakt heeft gerecreëerd, daarvoor ongeschikt is (Hof Arnhem 10 september 2004, NJ 2004/646).

Artikel 430a Sr kent dus twee soorten plaatsen, waar deze ongeklede recreatie straffeloos kan plaatsvinden: op een plaats die door een gemeenteraad als daartoe geschikt is aangewezen en daarnaast komt in aanmerking een op of aan zo’n voor het openbaar verkeer bestemde plaats gelegen ‘plek’ die voor ongeklede recreatie geschikt is. Deze tweede soort is lastiger te beoordelen. De geschiktheid wordt bepaald door plaatselijke omstandigheden, wat kan evolueren aan de hand van de maatschappelijke omstandigheden. Het kan zelfs afhankelijk zijn van het tijdstip van de dag, want het is bepaald niet de bedoeling dat overal ongeklede recreatie mogelijk is of mogelijk gemaakt moet worden. De vraag naar de geschiktheid van een bepaalde plaats moet in redelijkheid beantwoord worden: ‘Slechts indien de aard van de plaats of de omstandigheden zo zijn, dat in redelijkheid niet meer kan worden gesproken van geschiktheid, blijft het feit een zekere mate van strafwaardigheid behouden’.
De wet zelf echter rept over ongeklede recreatie, dus de mogelijkheid lijkt niet uitgesloten, dat ook plekken meetellen, waar het aanvaardbaar is, dat geheel naakt gebaad en gezond wordt.

Delftse Hout

De discussie over een plaats ‘die voor ongeklede openbare recreatie niet geschikt’ is, heeft gespeeld in een zaak uit Delft die op 8 december 2015 is voorgelegd aan de Hoge Raad.
Het Gerechtshof in Den Haag heeft zich op 11 juli 2014 (ECLI:NL:GHDHA:2014:2272) uitgelaten over de uitleg van het bestanddeel ‘niet geschikt’. Het moet hierbij gaan om een geval waarin een voor het openbaar verkeer bestemde plaats evident niet voor ongeklede recreatie geschikt is. ‘Evident niet geschikt’ betekent dat objectief oordelende en redelijk denkende mensen over die niet-geschiktheid in een concreet geval redelijkerwijze niet van mening kunnen verschillen.
Het Hof heeft uitdrukkelijk benadrukt het niet eens te zijn met de motivering van de kantonrechter waarbij wordt uitgegaan van een getalsmatige norm van een bepaald aantal bezoekers en daarmee een uit het oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijke en in de praktijk niet hanteerbare norm in het leven geroepen.
Verdere invulling met betrekking tot het ‘evident niet geschikt’ gaat volgens het hof in dit geval de rechtsvormende taak van de rechter te boven.
Vervolgens is de zaak voorgelegd aan de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2015:3462). De Hoge Raad oordeelt dat het hof artikel 430a Sr zo heeft uitgelegd dat welke voor het openbaar verkeer bestemde, niet door de gemeenteraad aangewezen, plaatsen niet geschikt zijn voor ongeklede recreatie, afhangt van de omstandigheden van het geval. Van geval tot geval zal dus moeten worden beoordeeld of de desbetreffende plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie, waarbij blijkens de wetsgeschiedenis en de wetssystematiek onder meer van belang kan zijn of
a) ongeklede recreatie volgens de maatschappelijke opvattingen, zoals die ten tijde
van de gedraging ter plaatse leven, aanvaardbaar wordt geacht,
b) de locatie zodanig is gelegen dat sprake is ongevraagde of ongewilde confrontatie
van derden, en
c) of de openbare orde wordt verstoord.
Het Hof heeft geoordeeld dat slechts sprake kan zijn van handelen in strijd met artikel 430a Sr indien de voor het openbaar verkeer bestemde plaats waar de ten laste gelegde naaktrecreatie is beoefend, “evident niet geschikt is” voor ongeklede recreatie, hetgeen volgens het Hof in dit verband betekent “dat objectief oordelende en redelijk denkende mensen over die nietgeschiktheid in een concreet geval redelijkerwijze niet van mening kunnen verschillen”. Dat oordeel geeft, gelet op hetgeen is vooropgesteld, blijk van een te beperkte uitleg van de in art. 430a Sr voorkomende uitdrukking “plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is.” Aldus heeft het Hof de grondslag van de tenlastelegging verlaten.

The post Naaktloperij of schennis van de eerbaarheid appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/naaktloperij-of-schennis-van-de-eerbaarheid/feed/ 0
Het filmen onder scheidingswand van afgesloten kledinghokje levert geen schennis van de eerbaarheid op https://www.zedenadvocaat.nl/het-filmen-onder-scheidingswand-van-afgesloten-kledinghokje-levert-geen-schennis-van-de-eerbaarheid-op/ https://www.zedenadvocaat.nl/het-filmen-onder-scheidingswand-van-afgesloten-kledinghokje-levert-geen-schennis-van-de-eerbaarheid-op/#respond Thu, 17 Apr 2014 21:24:18 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=894 Een wat meer juridisch verhaal, maar daarom niet minder van belang voor de beoordeling van wat nu onder schennis van de eerbaarheid moet worden verstaan. Het gaat hier om een verdachte die onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje een ontklede vrouw heeft gefilmd. De Hoge Raad oordeelt dat dit geen schennis van de eerbaarheid […]

The post Het filmen onder scheidingswand van afgesloten kledinghokje levert geen schennis van de eerbaarheid op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Een wat meer juridisch verhaal, maar daarom niet minder van belang voor de beoordeling van wat nu onder schennis van de eerbaarheid moet worden verstaan. Het gaat hier om een verdachte die onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje een ontklede vrouw heeft gefilmd. De Hoge Raad oordeelt dat dit geen schennis van de eerbaarheid oplevert, maar wel een ander strafbaar feit: artikel 139f lid 1 Sr (gebruikmaking technisch hulpmiddel waarvan aanwezigheid niet duidelijk kenbaar gemaakt). – HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2027.

Wat is schennis van de eerbaarheid?

De uitspraak van de Hoge Raad is relevant om vast te stellen wat nu precies moet worden verstaan onder schennis van de eerbaarheid:

Het Hof heeft de verdachte vrijgesproken en deze beslissing als volgt gemotiveerd:

“Artikel 239 Sr

Anders dan de advocaat-generaal acht het hof het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen. Het hof gaat er van uit dat de in de tenlastelegging gebezigde term ‘(opzettelijk) oneerbaar’ dezelfde betekenis heeft als de term ‘schennis van de eerbaarheid’ in artikel 239 Sr. Voor de uitleg van die term acht het hof de tekstuele ruimte die de term biedt niet doorslaggevend. Gelet op het zogenaamde ‘lex certa beginsel’ dienen daarnaast de wetsgeschiedenis en jurisprudentie in acht te worden genomen. Daaruit kan worden afgeleid dat de strafbaarstelling ziet op seksuele gedragingen (zoals coïtus, het de aandacht vestigen op ontblote geslachtsdelen, met name exhibitionisme) waarmee anderen (derden) ongewild worden geconfronteerd.

Gelet daarop levert “het houden van een camera onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje waarin een ontklede vrouw staat” niet op een opzettelijk oneerbare handeling en acht het hof het subsidiair tenlastegelegde reeds daarom niet bewezen.

Het hof acht eveneens niet bewezen dat een dergelijke handeling leidt tot een poging om schennis van de eerbaarheid te plegen.

Het hof zal de verdachte derhalve ook vrijspreken van het subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.”

3.2.3.

Art. 239 Sr, waarop de tenlastelegging volgens het Hof is toegesneden, luidt:

“Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft schennis van de eerbaarheid:

1° op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;

2° op een andere dan onder 1° bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar;

3° op een niet openbare plaats, indien een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.”

3.3.1.

Art. 239 Sr richt zich in de eerste plaats tegen ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontatie met het menselijk lichaam of delen daarvan (vgl. de memorie van toelichting bij de wet die heeft geleid tot de huidige tekst van art. 239 Sr; kamerstukken II, 1979-1980, 15 838, nr. 3, p. 12). In HR 9 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8452, NJ 2004/273, is beslist dat art. 239 Sr niet strekt ter bestrijding van schennis van de eerbaarheid door afbeelding of geschrift dan wel door het gesproken woord, zodat – kort gezegd – het maken van seksueel getinte uitlatingen niet onder art. 239 Sr kan worden gerubriceerd.

3.3.2.

In de rechtspraak van de Hoge Raad over art. 239 Sr is over de precieze reikwijdte van dit misdrijf nog het volgende beslist. In HR 25 maart 1952, NJ 1952/240, over een geval waarbij de verdachte het slachtoffer “ontuchtig had vastgegrepen” verwierp de Hoge Raad het tegen de veroordeling ter zake van art. 239 Sr gerichte cassatieberoep met als dragende overweging: “Dat een het sexuele leven betreffende gedraging, welker waarneming geschikt is anderer schaamtegevoel te kwetsen, kan bestaan in een tegen de persoon van een ander gerichte ontuchtige handeling, die dezen aldus buiten zijn wil noopt tot een dergelijk zijn schaamtegevoel kwetsend waarnemen, zo al niet door zien dan toch door voelen; dat die schending van de eerbaarheid er in dat geval een is “waarbij een ander zijns ondanks tegenwoordig is” als genoemd in art. 239 Sr, hetgeen de met die bepaling beoogde bescherming van het op het sexuele leven betrokken schaamtegevoel ten kwetsing in het algemeen ook meebrengt”. In HR 18 oktober 1983, NJ 1984/310 – over een geval waarbij de verdachte de borsten en het geslachtsdeel van het slachtoffer had betast – werd het oordeel uit het arrest van 1952 uitdrukkelijk bevestigd, ook in het licht van de toen aanhangig zijnde wetswijziging die heeft geleid tot de huidige tekst van art. 239 Sr.

Deze arresten geven in vergelijking met het traditionele bereik van art. 239 Sr een uitbreiding voor die gevallen waarin er – kort gezegd – seksueel contact is geweest tussen de verdachte en het slachtoffer.

3.4.1.Gelet op het bovenstaande is het oordeel van het Hof dat “het houden van een camera onder de scheidingswand van een afgesloten kleedhokje waarin een ontklede vrouw staat” als zodanig niet het misdrijf van art. 239 Sr oplevert, juist.”

The post Het filmen onder scheidingswand van afgesloten kledinghokje levert geen schennis van de eerbaarheid op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/het-filmen-onder-scheidingswand-van-afgesloten-kledinghokje-levert-geen-schennis-van-de-eerbaarheid-op/feed/ 0