Meer informatie "bewijsminimumregels in zedenzaken" Archives - Zedenadvocaat https://www.zedenadvocaat.nl/bewijsminimumregels-zedenzaken/ Mon, 01 Apr 2024 23:31:46 +0000 nl hourly 1 https://wordpress.org/?v=6.1.6 Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/ https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/#respond Mon, 01 Apr 2024 23:31:46 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2174 Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak […]

The post Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Een ex-partner deed aangifte van verkrachting. Het bewijs was minimaal en bestond uit wat meldingen over geweldsincidenten binnen de relatie, een verklaring van getuigen over wat ze van aangeefster hadden gehoord en een Whatsapp-confrontatie waarop de verdachte reageerde ‘Ok, dan ben ik de bad-guy’. De rechtbank Zeeland West-Brabant vond dit duidelijk onvoldoende bewijs en sprak de verdachte vrij (Rb Zeeland, West-Brabant, 23 maart 2023, ECLI:NL:RBZWB:2023:1852):

Verdachte en aangeefster hebben gedurende enige tijd een relatie gehad met elkaar. Dat er binnen deze relatie meermalen seks heeft plaatsgevonden tussen hen staat niet ter discussie. De rechtbank moet echter een oordeel geven over de vraag of er tussen aangeefster en verdachte seks heeft plaatsgevonden waartoe aangeefster door verdachte gedwongen werd. Hiertoe dient vastgesteld te worden of er daarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.

Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ertoe de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Deze bewijsmiddelen moeten voldoende steun geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband moet staan met de inhoud van de verklaring van die getuige, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.

Het voorgaande betekent dat de rechtbank moet beoordelen of voor de belastende verklaring van aangeefster voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.

De rechtbank stelt vast dat er tussen aangeefster en verdachte sprake was van een turbulente relatie. Uit de systemen van de politie blijkt dat aangeefster in februari 2021 melding van geweldshandelingen door verdachte heeft gemaakt, waarbij volgens de melding van aangeefster ook sprake zou zijn van zichtbaar letsel. Vervolgens heeft een STOP-gesprek plaatsgevonden met verdachte. Hoewel dit ondersteuning biedt voor de verklaring van aangeefster dat er van enige gewelddadigheid sprake is geweest in de relatie, hetgeen verdachte evenals verkrachting ontkent, kan hierin geen steunbewijs voor verkrachting worden gezien. Er is daarvoor sprake van een te ver verwijderd verband.

Het dossier bevat verder een verklaring van [getuige] en een proces-verbaal van bevindingen dat is opgemaakt door de wijkagent. Beide bewijsmiddelen bevatten echter geen eigen waarnemingen maar geven slechts weer hetgeen aangeefster zelf aan deze personen heeft verteld over het gebeurde. Deze bewijsmiddelen kunnen dus ook niet zonder meer als steunbewijs voor de aangifte dienen.

Ook is door de vader van verdachte een verklaring afgelegd. Hoewel hij in zijn verklaring bevestigt dat er sprake was van flinke ruzies tussen aangeefster en verdachte, dat hij aangeefster dan ook wel hoorde schreeuwen en dat hij dan ook wel eens naar de slaapkamer van verdachte ging om tussenbeide te komen, levert ook dat geen steunbewijs op voor de ten laste gelegde verkrachtingen. De verklaringen van aangeefster en de vader van verdachte lopen uiteen ten aanzien van het al dan niet gekleed zijn van aangeefster wanneer de vader van verdachte de slaapkamer binnen kwam. Aangeefster verklaart dat zij dan het dekbed voor haar lichaam trok zodat de vader van verdachte haar niet naakt zou zien, terwijl de vader van verdachte verklaart dat aangeefster gekleed was als hij de slaapkamer binnen kwam.

Ten slotte bevat het dossier een WhatsApp-gesprek tussen aangeefster en verdachte van na het beëindigen van hun relatie waarin aangeefster verdachte verwijt dat hij tegen haar wil seks met haar had. Hoewel verdachte in zijn reactie hetgeen aangeefster hem verwijt niet ontkent, kan naar het oordeel van de rechtbank uit de reactie “nou prima ik ben de badguy” ook niet worden afgeleid dat verdachte daarmee de handelingen en het dwingen tot seks toegeeft. Ook deze WhatsApp-gesprekken leveren dus onvoldoende steunbewijs op.

Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat in het onderhavige geval onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het ten laste gelegde. Daarom spreekt de rechtbank verdachte vrij.”

The post Onvoldoende bewijs voor verkrachting binnen relatie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-bewijs-voor-verkrachting-binnen-relatie/feed/ 0
Onvoldoende steunbewijs voor zedendelict dat moeder kind van de zolderkamer heeft zien komen https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-steunbewijs-voor-zedendelict-dat-moeder-kind-van-de-zolderkamer-heeft-zien-komen/ https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-steunbewijs-voor-zedendelict-dat-moeder-kind-van-de-zolderkamer-heeft-zien-komen/#respond Fri, 21 Apr 2023 21:09:21 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2136 In deze zedenzaak gaat het om ontucht die zou zijn gepleegd door een halfbroer met zijn vijfjarige zusje. Het hof sprak verdachte vrij van ontucht met twee andere zusjes wegens twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van die beide zusjes. Deze zaak behoort tot de moeilijke gevallen waarin een feit zich (in het verborgene) […]

The post Onvoldoende steunbewijs voor zedendelict dat moeder kind van de zolderkamer heeft zien komen appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

In deze zedenzaak gaat het om ontucht die zou zijn gepleegd door een halfbroer met zijn vijfjarige zusje. Het hof sprak verdachte vrij van ontucht met twee andere zusjes wegens twijfel over de betrouwbaarheid van de verklaringen van die beide zusjes. Deze zaak behoort tot de moeilijke gevallen waarin een feit zich (in het verborgene) afspeelt tussen alleen de verdachte en het slachtoffer. Het verborgen karakter van een zedenmisdrijf met een minderjarige vormt op zich, hoewel voorstelbaar is dat de neiging daartoe moeilijk is te bedwingen, geen grond voor een terughoudender toepassing van de minimumeisen voor het bewijs (onder meer art. 342, tweede lid, Sv) dan gebruikelijk. Even goed kan namelijk juist voorzichtigheid geboden zijn bij verklaringen van minderjarigen. Als vaker in dergelijke gevallen gaat het in de kern om het woord van de verdachte tegenover dat van het slachtoffer. Vereist is dan mede gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad dat alleen het belastende woord van het slachtoffer op zichzelf onvoldoende is en het nodig is dat een belastende verklaring steun en daarmee bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen. Dat geldt ook, zoals hier het geval is, als de verklaring van het slachtoffer bijvoorbeeld al op basis van consistentie en detaillering zonder meer als betrouwbaar kan worden aangemerkt.2 Het steunbewijs moet een surplus vormen boven die al vastgestelde betrouwbaarheid. Dat surplus is hier problematisch.

1Zie (r.o. 2.5) HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:507, NJ 2020/270 m.nt. P.A.M. Mevis.

2.Zie voor een overzicht van de stand van zaken inzake steunbewijs tot 2015 de noot van Borgers onder HR 7 juli 2015, ECLI:NL:HR:2015:1817, NJ 2015/488. Voorts meer in het algemeen voor problemen inzake de betrouwbaar van verklaringen M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs, Kluwer Deventer 2014 alsmede van haar hand concreter over steunbewijs aantek. 7 bij art. 342 Sv (T&C Sv 14e druk), voorts nog Corstens/Borgers en Kooijmans 2021, p. 848 e.v., N. van Gelder, Een steeds helder wordende bewijsminimumregel?, TPWS 2018/63 en V.L. Thuijsman, De unus testis-regel voorbij, DD 2020/45.

Hoge Raad: onvoldoende steunbewijs

Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:

“De raadsman heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat er geen steunbewijs is voor het beweerde seksueel binnendringen. De verklaringen van vader en moeder die zelf geen getuige zijn geweest van de beweerde handelingen zijn afkomstig uit één en dezelfde bron. De verdachte dient derhalve reeds te worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig bewijs. Daarnaast heeft de verdachte meteen vanaf het begin tegenover zijn vader en zijn stiefmoeder verteld dat [slachtoffer] per ongeluk getuige is geweest van het bekijken van een pornofilm door [verdachte] , die op dat moment zichzelf aan het bevredigen was en zich onbespied waande. Toen hij net was klaargekomen en hij [slachtoffer] opmerkte, schrok hij en heeft haar vervolgens de mond gesnoerd door een in huis vaker gebruikt middel om [slachtoffer] te laten gehoorzamen, te weten de Sheitan. De verdachte heeft van meet af aan, zonder enig overleg met wie dan ook, consistent verklaard. Het alternatief scenario kan niet worden uitgesloten. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem onder 1 tenlastegelegde.

Het hof overweegt als volgt.

Het hof stelt vast dat [slachtoffer] consistent en gedetailleerd heeft verklaard over het misbruik door de verdachte, eerst tegenover agenten op 25 april 2018 en later bij het studioverhoor op 1 mei 2018. Tevens is in hoger beroep onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] door een deskundige, waaruit volgens deze deskundige naar voren kwam dat de verklaringen van [slachtoffer] betreffende seksueel misbruik door [verdachte] in hoge mate betrouwbaar zijn. De deskundige wijst daarbij op het volgende. De verklaringen van [slachtoffer] over het misbruik zijn geheel spontaan. Er zijn geen aanwijzingen dat er eerdere vermoedens van misbruik waren en dat haar verhaal een gevolg zou kunnen zijn van beïnvloeding. De verklaringen van [slachtoffer] op 25 april 2018 tegenover agenten en op 1 mei 2018 in het studioverhoor zijn zeer duidelijk, gedetailleerd en consistent. Het is zeer onaannemelijk dat een meisje van 5 jaar oud een dergelijk verhaal zou kunnen verzinnen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] derhalve betrouwbaar.

Gelet op de gedetailleerdheid van de verklaring van [slachtoffer] , acht het hof het alternatief scenario van de verdachte onaannemelijk en schuift deze terzijde.

Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat er aan het bewijsminimum is voldaan, nu de verklaringen van [slachtoffer] worden ondersteund door het feit dat de moeder van [slachtoffer] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat [slachtoffer] die bewuste avond, voordat ze haar geheim vertelde, van de zolderkamer van [verdachte] afkwam. Het bewijs is derhalve niet slechts van één en dezelfde bron afkomstig. Het hof verwerpt het verweer en acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.”

2.3Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).

2.4Het hof heeft geoordeeld dat de bewezenverklaring niet uitsluitend wordt aangenomen op grond van de verklaringen van [slachtoffer] , nu deze verklaringen voldoende steun vinden in de verklaring van haar moeder, [aangeefster] , die inhoudt dat, voordat [slachtoffer] haar geheim aan [aangeefster] vertelde, [aangeefster] heeft gezien dat [slachtoffer] van de zolderkamer van de verdachte afkwam. Deze verklaring van [aangeefster] volstaat echter niet voor de vereiste voldoende steun. Het hof heeft daarom de bewezenverklaring onvoldoende gemotiveerd.

Juridisch kader

Het tweede lid van art. 342 Sv stelt eisen aan het bewijsminimum en luidt als volgt:

“Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige.”

9. De Hoge Raad formuleert het vereiste uit art. 342, tweede lid, Sv als volgt:

“Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).”3

10. Het hof heeft naar aanleiding van een verweer van de verdediging dat niet aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan gemotiveerd beslist in een bewijsoverweging. In die bewijsoverweging wordt de stelling door het hof verworpen door steun te zoeken in een verklaring van de moeder van het slachtoffer voor zover deze een eigen waarneming van moeder inhoudt. Zij heeft namelijk gezien dat het slachtoffer die bewuste avond van de zolderkamer van [verdachte] afkwam en dat haar dochter haar later vertelde dat zij een geheim had. De hier te beantwoorden vraag is of het hof kon oordelen dat dit voldoende steunbewijs oplevert.

11. Uit de geciteerde overweging van de Hoge Raad onder randnummer 9 komt naar voren dat de minimumregel betrekking heeft op de gehele tenlastelegging en niet op onderdelen daarvan. Dat betekent dat er niet voor ieder afzonderlijk onderdeel van de tenlastelegging bewijs en tevens steunbewijs moet zijn. Als maar één enkel onderdeel van de tenlastelegging tevens gestut wordt door steunbewijs is dat al voldoende. Het steunbewijs heeft in het onderhavige geval geen betrekking op de tenlastegelegde gedragingen. De gebruikte steunverklaring van moeder betreft immers niet de handelingen, zoals die zijn bewezenverklaard onder de drie gedachtestreepjes (zie randnummer 5 hierboven). Ook dat is echter niet vereist.4 Het steunbewijs behoeft de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit dus niet rechtstreeks te bevestigen.5 Tot zover is de bewijsoverweging van het hof niet onjuist.

12. Het gaat hier dus om de vraag of de door het hof beoogde steun ‘voldoende’ kan worden geacht. Een duidelijke maatstaf biedt het begrip ‘voldoende’ niet. De vraag of de steun voldoende is een weging die in hoofdzaak van feitelijk aard is. Daarmee is die weging voorbehouden aan de feitenrechter, tenzij die weging niet begrijpelijk is. Van onbegrijpelijkheid kan niet spoedig worden gesproken als de steun bestaat in enig verband met onderdelen van de tenlastelegging en concreet en specifiek is.6 Steun die te algemeen van karakter is valt daarmee af. De vraag is nu of de omstandigheid dat de getuige (moeder) heeft gezien dat het slachtoffer die bewuste avond van de zolderkamer van verdachte afkwam en dat haar dochter haar later vertelde dat zij een geheim had in verband staat met het bewezenverklaarde en concreet en specifiek is.

13. Voor de beantwoording van die laatste vraag lijkt mij van belang welke betekenis toekomt aan de omstandigheid dat het slachtoffer ‘afkwam van de zolderkamer van verdachte’. Met die specifiek door het hof in de bewijsoverweging gebruikte bewoordingen heeft het hof mede in het licht van bewijsmiddel 2 kennelijk tot uitdrukking gebracht dat het slachtoffer zowel gelijktijdig met verdachte als ten tijde van het tenlastegelegde (beweerde) delict aanwezig7 is geweest in die kamer. Dat verdachte op zijn zolderkamer verblijft is op zich niet opmerkelijk. Hij woont nu eenmaal in hetzelfde huis als het slachtoffer. Over de reden dat het slachtoffer eveneens aanwezig was in de zolderkamer van verdachte verschaft het hof in de bewijsoverweging geen nadere opheldering. Is dit in het samenlevende gezin ongewoon, ongebruikelijk of wellicht zelfs door de ouders aan de verdachte en/of het slachtoffer verboden gelijktijdig met elkaar op de kamer van verdachte aanwezig te zijn? Het verband tussen de aanwezigheid van het slachtoffer op de zolderkamer en de bewezen handelingen is alleen de gelijktijdige aanwezigheid van verdachte. Nu het om verdachtes kamer gaat is de waarneming van moeder in het kader van het bewezenverklaarde wel min of meer concreet, maar niet zonder meer specifiek. Het hof had de betekenis van het feit dat het slachtoffer van de kamer van verdachte afkwam nader moeten duiden.8

14. Staat de aanwezigheid van verdachte en het slachtoffer op de beweerde plaats delict volledig op zichzelf of wordt deze versterkt door de vaststelling van het hof in de bewijsoverweging die inhoudt “voordat ze haar geheim vertelde”? Ik stel vast dat het hof hier niet overweegt dat het slachtoffer direct nadat haar moeder haar had opgepakt zei dat ze een geheim had. Dat laatste is namelijk iets anders op een ander (eerder) moment en is wel opgenomen in bewijsmiddel 1 (als relaas van wat verbalisanten moeder hoorden zeggen). Het is bezwaarlijk aanvullende betekenis toe te kennen aan de in de bewijsoverweging gebruikte woorden “voordat ze haar geheim vertelde” toe te kennen. De woorden “voordat ze haar geheim vertelde” zijn een herhaling van de in bewijsmiddel 1 gerelateerde verklaring van het slachtoffer en – voor zover ze in de bewijsoverweging zijn opgenomen – zeggen de woorden alleen iets over de volgorde van de gebeurtenissen. In de woorden kan gelet op de formulering niet zonder meer een waarneming van moeder worden gelezen van een reactie, emotie of toestand9 van het slachtoffer (tijdens of) kort na het feit met aanvullende waarde als steunbewijs.

15. Dat het hof de steun uitsluitend heeft proberen te vinden in het afkomen van en daarmee kennelijk aan het daaraan voorafgaande gelijktijdig aanwezig zijn op de zolderkamer ten tijde van het feit is te algemeen en moet mijn inziens tot cassatie leiden. Er zijn in deze zaak nogal wat omstandigheden die de betrouwbaarheid van de verklaring van de het slachtoffer (lijken te) bevestigen. Daartoe kan bijvoorbeeld ook het uitbeelden van gedragingen waarover zij verklaart worden gerekend. Steunbewijs als surplus levert dat echter mijns inziens niet op. Ten overvloede meen ik dat er bij de huidige stand van zaken ook overigens zonder feitelijke beoordeling (anders gezegd nadere bestudering van het dossier en wellicht op basis daarvan nader onderzoek) geen steun is te vinden in de context van de gebezigde bewijsmiddelen.10

 

The post Onvoldoende steunbewijs voor zedendelict dat moeder kind van de zolderkamer heeft zien komen appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/onvoldoende-steunbewijs-voor-zedendelict-dat-moeder-kind-van-de-zolderkamer-heeft-zien-komen/feed/ 0
OM niet ontvankelijk wegens onder andere schending verbaliseringsplicht: https://www.zedenadvocaat.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-onder-andere-schending-verbaliseringsplicht/ https://www.zedenadvocaat.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-onder-andere-schending-verbaliseringsplicht/#respond Mon, 10 Apr 2023 22:02:23 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2133 In Rb. Amsterdam 13 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8115 werd het OM niet ontvankelijk verklaard wegens onder andere schending verbaliseringsplicht. De verhorende verbalisanten hebben de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering met voeten getreden, nu zeer relevante stukken van het verhoor met betrekking tot de status van verdachte als getuige/verdachte en de […]

The post OM niet ontvankelijk wegens onder andere schending verbaliseringsplicht: appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
In Rb. Amsterdam 13 november 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:8115 werd het OM niet ontvankelijk verklaard wegens onder andere schending verbaliseringsplicht. De verhorende verbalisanten hebben de verbaliseringsplicht als bedoeld in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering met voeten getreden, nu zeer relevante stukken van het verhoor met betrekking tot de status van verdachte als getuige/verdachte en de vermoedens die de verbalisanten in de richting van verdachte hadden, niet in het proces-verbaal van verhoor zijn vastgelegd. De verbalisanten hebben tot slot voorgesteld om een foto te maken van verdachte en die te tonen aan aangeefster, terwijl verdachte de implicaties daarvan niet kon overzien en hij niet over rechtskundige bijstand kon beschikken op dat moment.

De rechtbank verklaart het OM ook echt niet-ontvankelijk:

“De doelbewustheid blijkt naar het oordeel van de rechtbank temeer uit het feit dat in strijd met de verbaliseringsplicht van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering grote delen van het verhoor niet in het proces-verbaal daarvan zijn vastgelegd. Dat is een zeer ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Aan een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van de politie is in de wet bijzondere bewijskracht toegekend. Alle deelnemers aan het strafproces moeten er op kunnen vertrouwen dat een proces-verbaal een waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid is. Dat uit het uitluisteren van het verhoor van verdachte als getuige en de daarop volgende woordelijke uitwerking van dit verhoor op verzoek van de raadsman is gebleken dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een waarheidsgetrouwe weergave van het verhoor, is bijzonder ernstig. De verdediging en de rechtbank zijn daardoor doelbewust misleid. Door het in meerdere opzichten laakbare handelen van de opsporingsambtenaren in deze zaak, is het recht van verdachte op een eerlijk proces doelbewust en grovelijk geschonden.

The post OM niet ontvankelijk wegens onder andere schending verbaliseringsplicht: appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/om-niet-ontvankelijk-wegens-onder-andere-schending-verbaliseringsplicht/feed/ 0
Bewijs dat enkel ziet op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, is geen steunbewijs https://www.zedenadvocaat.nl/bewijs-dat-enkel-ziet-op-de-betrouwbaarheid-van-de-verklaring-van-aangeefster-is-geen-steunbewijs/ https://www.zedenadvocaat.nl/bewijs-dat-enkel-ziet-op-de-betrouwbaarheid-van-de-verklaring-van-aangeefster-is-geen-steunbewijs/#respond Mon, 10 Apr 2023 21:33:24 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2127 In HR 13 juli 2010,  ECLI:NL:HR:2010:BM2452 gaat het om een 8 jarig meisje dat haar stiefvader beschuldigt van ontucht. Het meisje verklaart vrij specifiek over verschillende seksuele handelingen  Het hof heeft dit als betrouwbaar aangemerkt: “De verklaringen zoals afgelegd door [slachtoffer] zijn zeer gedetailleerd en passen niet bij een meisje van acht jaar oud (ten […]

The post Bewijs dat enkel ziet op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, is geen steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
In HR 13 juli 2010,  ECLI:NL:HR:2010:BM2452 gaat het om een 8 jarig meisje dat haar stiefvader beschuldigt van ontucht. Het meisje verklaart vrij specifiek over verschillende seksuele handelingen  Het hof heeft dit als betrouwbaar aangemerkt:

“De verklaringen zoals afgelegd door [slachtoffer] zijn zeer gedetailleerd en passen niet bij een meisje van acht jaar oud (ten tijde van het studioverhoor, d.d. 17 oktober 2006). [slachtoffer] verklaart dat zij bij het vasthouden van de penis van verdachte ‘de botten voelde waar het bloed door stroomt (pagina 49). Over het aftrekken van verdachte verklaart ze: ‘dan gaat het lijf helemaal boven het puntje, als ik hem omhoog doe. En als het naar beneden gaat, dan wordt het bovenstuk kaal’ (pagina 50). Als [slachtoffer] enige tijd de aftrekkende beweging maakte, kwam er ‘witte vloeistof’ uit de penis van verdachte, welke (‘heel wittig en een beetje kleverig’) was (pagina 52).

Dat [slachtoffer] deze beschrijvingen geeft op basis van wat zij gezien zou hebben van verdachte (het aftrekken onder de douche, of de seks tussen verdachte en [slachtoffer]s’ moeder), acht het hof onaannemelijk. [Slachtoffer] verklaart, zoals hiervoor is weergegeven, dat wat uit verdachtes penis kwam, witte vloeistof (‘heel wittig en een beetje kleverig) was. Ook verklaart [slachtoffer] wat ze voelde toen zij de penis van verdachte vasthield (‘ik voelde de botten waar zijn bloed doorstroomt): Dat zij het hier over de penis van verdachte heeft, blijkt onder meer uit de verklaringen van [slachtoffer] dat het witte spul “Op [verdachte] zijn buik’ kwam (pagina 52).

Voor de stelling dat [slachtoffer] de details zou hebben van de kinderen van [betrokkene 7], kan geen steun worden gevonden in andere stukken uit het dossier.

Het door de verdediging gevoerde verweer dat niet uit te sluiten valt dat de verklaringen van [slachtoffer] haar zijn ‘aangepraat’, is, naar het oordeel van het hof onaannemelijk, mede bezien de gedetailleerdheid en consistentie van haar verklaringen. De posterioriteit van de gedragsveranderingen bij [slachtoffer] zijn naar het oordeel van het hof, mede gezien de impact die een studioverhoor heeft en de nodige spanningen binnen het gezin, geen reden om aan de juistheid van haar verklaringen te twijfelen. Bovendien zijn de gedragsveranderingen niet van dien aard ([slachtoffer] zou onder meer ‘knuffeliger’ en aanhankelijker zijn) dat daaruit ondubbelzinnig conclusies kunnen worden getrokken.

Er zijn derhalve geen redenen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen. Bovendien slaat het hof acht op de gebleken omstandigheid dat verdachte bepaald onvoldoende de grenzen van zijn eigen seksualiteit voor ogen heeft gehouden. Het hof wijst op het masturberen in een niet afgesloten ruimte, het overlopen worden bij het hebben van seks met zijn partner, en het niet strikt ontoegankelijk maken voor [slachtoffer] van zijn pornografisch materiaal.”

Daarop heeft het gerechtshof het ten laste gelegde bewezen verklaard, maar de Hoge Raad laat het niet in stand:

“.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen (vgl. HR 26 januari 2010, LJN BK2094).

Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.

2.5. In de onderhavige zaak is het kennelijke oordeel van het Hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard maar dat de door haar gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Aangezien de nadere motivering van het Hof betrekking heeft op de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer], draagt die motivering niet bij aan het kennelijke oordeel van het Hof dat hetgeen zij heeft verklaard, voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De bewezenverklaring is daarom ontoereikend gemotiveerd.”

CONCLUSIE P-G

The post Bewijs dat enkel ziet op de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster, is geen steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/bewijs-dat-enkel-ziet-op-de-betrouwbaarheid-van-de-verklaring-van-aangeefster-is-geen-steunbewijs/feed/ 0
Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/ https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/#respond Mon, 10 Apr 2023 21:21:16 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2125 In HR 14 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:637 ging het om de vraag of de verklaring aangeefster voldoende steun vindt de in aanwezigheid van de verdachte vlakbij ( de beweerde) plaats delict kort na voorval en omstandigheid dat aangeefster kort na voorval heeft gebeld met politie en haar echtgenoot. De Hoge Raad vindt van niet en overweegt: […]

The post Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>

In HR 14 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:637 ging het om de vraag of de verklaring aangeefster voldoende steun vindt de in aanwezigheid van de verdachte vlakbij ( de beweerde) plaats delict kort na voorval en omstandigheid dat aangeefster kort na voorval heeft gebeld met politie en haar echtgenoot. De Hoge Raad vindt van niet en overweegt:

De casus is als volgt:

“Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 12 maart 2017 met de hond van haar dochter over straat liep. Zij zag een man op de hoek van de straat staan. De man vroeg haar of zij een doekje voor hem had omdat hij had geplast. Aangeefster zag toen dat de man een parka jas aan had die aan de voorkant open was. Hij had een donkerblauwe trainingsbroek aan met een witte streep en zijn trainingsbroek zat omlaag. Zij zag zijn blote geslachtsdeel en zijn blote ballen die over de trainingsbroek hingen. De blote penis was in een erectie. De man riep nog verschillende dingen naar aangeefster. Aangeefster heeft hem gewaarschuwd en is vervolgens in de richting van het huis van haar dochter gelopen. Toen de man uit het zicht was, heeft zij de politie gebeld. Vervolgens heeft zij haar echtgenoot gebeld. Zij heeft als signalement van deze persoon opgegeven: een man van tussen de 25 en 30 jaar oud met een donker antraciet grijze parka jas van katoen aan met twee touwtjes onderaan de boord en een rits en capuchon en een donkerblauwe trainingsbroek met een witte enkele brede streep en donkere sportschoenen aan.”

De Hoge Raad citeert eerst het algehele beoordelingskader:

“Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452)”.

Om vervolgens specifiek in deze zaak te oordelen dat er geen steunbewijs gevonden kan worden in het aantreffen van de verdachte in de buurt.

In deze zaak is het oordeel van het hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard, maar dat de door haar vermelde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door het hof in dit verband in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de beweerde plaats delict kort nadat het tenlastegelegde voorval zich had voorgedaan, terwijl dat niet anders wordt door de enkele omstandigheid dat de aangeefster kort na het tenlastegelegde voorval telefonisch contact heeft gezocht met de politie en met haar echtgenoot.”

CONCLUSIE P-G

20. Met de regel dat art. 342, tweede lid, Sv de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan, kan in verband worden gebracht dat het steunbewijs niet op het daderschap van de verdachte betrekking behoeft te hebben. Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ6144, NJ 2012/252 m.nt. Schalken. Bewezen was verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening een scooter had weggenomen. Deze bewezenverklaring berustte in de kern op de verklaring die de medeverdachte tegenover de politie had afgelegd. Daarin verklaarde deze dat hij de betreffende scooter samen met de verdachte uit een nader omschreven voortuin had gestolen. Uw Raad oordeelde dat niet kon worden gezegd dat de verklaring van de medeverdachte onvoldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal, in aanmerking genomen dat dit inhield dat de scooter die de medeverdachte ‘na de confrontatie met de politie had achtergelaten en waarover hij in zijn verklaring spreekt, bij navraag bij de Rijksdienst voor het wegverkeer op naam bleek te zijn gesteld van degene die aangifte had gedaan van de diefstal van haar scooter, en dat zij deze scooter ook als de hare heeft erkend’.5

21. In situaties waarin niet alleen het daderschap van de verdachte maar ook het gepleegd zijn van een delict in de kern op de verklaring van de aangever steunt, kan steunbewijs worden ontleend aan eigen waarnemingen van derden omtrent de toestand van de aangever vlak na het moment waarop het tenlastegelegde feit plaatsvond. In HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:957, NJ 2014/328 m.nt. Rozemond was ten laste van de verdachte onder meer bewezenverklaard dat hij aangeefster tegen haar buik heeft gestompt, terwijl zij zwanger was, waardoor zij pijn heeft ondervonden. Steunbewijs was de verklaring van een buurman, inhoudend dat aangeefster toen zij zwanger was een keer huilend en verkrampt met haar handen op haar buik aan de voordeur stond en zei dat verdachte haar in haar buik had geschopt. Uw Raad oordeelde dat niet kon worden gezegd dat de tot het bewijs gebezigde verklaring van aangeefster onvoldoende steun vond in het overige bewijsmateriaal. In een latere noot is Rozemond uitgebreid ingegaan op rechtspraak waarin steunbewijs dat ziet op waarnemingen van emoties al dan niet toereikend is geoordeeld.6 Rozemond brengt de relevantie van waargenomen emoties in verband met twee ervaringsregels: (1) na een aanranding zijn slachtoffers vaak hevig geëmotioneerd; (2) door verloop van tijd verliezen de emoties aan kracht.

22. In de onderhavige zaak is het hof van oordeel dat toereikend steunbewijs besloten ligt in de omstandigheid dat de verdachte, met het door aangeefster opgegeven specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats delict door de politie is aangetroffen. Uit rechtspraak van Uw Raad kan worden afgeleid dat vaststellingen inzake de aanwezigheid van de verdachte op de plaats van het delict inderdaad van belang zijn. In HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117, NJ 2019/23 m.nt. Rozemond was bewezenverklaard dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen; hij had zijn handen onder de broek en het ondergoed van aangeefster gebracht en vervolgens haar schaamstreek betast. Uw Raad wijst erop dat het hof naast de verklaring van aangeefster onder meer tot het bewijs heeft gebezigd de verklaring van de verdachte ‘dat hij naar de woning van aangeefster is toegegaan en haar van achter heeft ‘beetgepakt en opgebeurd’ om iets uit de kast te pakken’. Dat leverde in combinatie met verklaringen van twee getuigen omtrent kort na het incident bij aangeefster waargenomen emoties toereikend steunbewijs op.

23. De enkele aanwezigheid van de verdachte op of in de buurt van de plaats van het tenlastegelegde feit levert evenwel niet (onder alle omstandigheden) toereikend steunbewijs op. In HR 13 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:189, NJ 2018/297 m.nt. Rozemond waren ten laste van de verdachte zedendelicten bewezenverklaard die onder meer bestonden uit seksueel binnendringen. Uw Raad overwoog dat ’s hofs oordeel dat de ‘aanwezigheid van de verdachte in het bijzijn van de aangeefster in zijn woning, op een camping en in zijn vakantiehuisje, en de – niet op specifieke omstandigheden betrekking hebbende – verklaring van de dochter van de verdachte over diens “dwingende, geen weigering duldende handelwijze”’ het vereiste steunbewijs opleverde, niet zonder meer begrijpelijk was. Rozemond noemt in zijn noot onder NJ 2018/298 (nr. 4) als mogelijke verklaring voor het oordeel van Uw Raad dat de informatie over de aanwezigheid van aangever en verdachte in hetzelfde huis te algemeen was om voldoende steun te bieden voor seksueel misbruik. Mij lijkt in dat kader relevant dat de verdachte (huis)vriend en collega van de vader van aangeefster was; mede tegen die achtergrond lag in zijn aanwezigheid geen voldoende belastende aanwijzing besloten.

24. In andere situaties kan de vaststelling dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde feit op de plaats van het tenlastegelegde feit aanwezig was meer belastend zijn. Bij wijze van voorbeeld wijs ik op HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1728, NJ 2010/612 m.nt. Borgers, waarin net als in de onderhavige zaak het tonen van een ontbloot geslachtsdeel centraal stond. Onder de bewijsmiddelen zijn verklaringen opgenomen van een meisje van negen jaar oud en haar vader. Daaruit blijkt dat zij, haar broer en een vriendinnetje bezig waren een sleutel uit de put te halen toen een man van ongeveer 50 jaar bij hen bleef staan. Op een gegeven moment liet de man zijn piemel zien aan het meisje. De volgende dag ziet het meisje de man lopen in het centrum van Waalwijk; haar moeder en een kennis houden de verdachte vervolgens aan. De verdachte verklaart ter terechtzitting in hoger beroep onder meer dat hij naar de kinderen toe is gelopen en bij de put is blijven staan. De broer van het meisje verklaart dat zijn zusje en haar vriendinnetje vies keken toen zij van de man wegliepen; dat hij toen gezegd heeft “wat doen jullie dom” en dat hij zijn zusje toen tegen hem hoorde zeggen “dat de man zijn piemel had laten zien”. Uw Raad oordeelde dat in dit geval niet gezegd kon worden dat de tot het bewijs gebezigde verklaringen van het slachtoffer onvoldoende steun vonden in het overige gebezigde bewijsmateriaal.

25. Annotator Borgers schreef naar aanleiding van dit arrest dat in het geval de enkele aanwezigheid van de verdachte op de plaats van het delict voldoende steunbewijs zou opleveren, ‘de koerswijziging die met de arresten van 30 juni 2009 is ingezet, weinig om het lijf heeft’. Borgers achtte het evenwel ‘niet uitgesloten’ dat Uw Raad betekenis heeft toegekend aan de verklaring van de broer. Dat komt ook mij aannemelijk voor. Een gezichtsuitdrukking is niet gelijk te stellen aan een waargenomen hevige emotie, maar de waarneming daarvan in samenhang met het antwoord van zijn zus op de gestelde vraag brengt mee dat ook deze verklaring eraan bijdroeg dat de verklaring van het slachtoffer niet op zichzelf stond. Samen met de vaststelling dat de verdachte die voor het slachtoffer een volslagen onbekende was ter plaatse aanwezig was, vormde deze verklaring toereikend steunbewijs.7

The post Aanwezigheid verdachte in de buurt van plaats schennispleging is onvoldoende steunbewijs appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-de-buurt-van-plaats-schennispleging-is-onvoldoende-steunbewijs/feed/ 0
Verweren tegen gebruik schakelbewijsconstructie https://www.zedenadvocaat.nl/verweren-tegen-gebruik-schakelbewijsconstructie/ https://www.zedenadvocaat.nl/verweren-tegen-gebruik-schakelbewijsconstructie/#respond Mon, 17 Oct 2022 06:53:35 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2105 In zedenzaken zien we wel vaker dat het bewijs erg mager is. Om dan toch tot een veroordeling te komen, wil de officier nog al eens proberen om het bewijs rond te krijgen via de constructie van het schakelbewijs. Hier valt vaak echter nog goed verweer tegen te voeren. Wij zullen aan de hand van […]

The post Verweren tegen gebruik schakelbewijsconstructie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
In zedenzaken zien we wel vaker dat het bewijs erg mager is. Om dan toch tot een veroordeling te komen, wil de officier nog al eens proberen om het bewijs rond te krijgen via de constructie van het schakelbewijs. Hier valt vaak echter nog goed verweer tegen te voeren. Wij zullen aan de hand van de jurisprudentie verschillende verweren bespreken.

Wat is schakelbewijs?

Met de term schakelbewijs pleegt te worden aangeduid een bewijsvoering waarbij voor de bewezenverklaring van een feit mede redengevend wordt geacht de – uit één of meer bewijsmiddelen blijkende – omstandigheid dat de verdachte bij één of meer andere strafbare feiten betrokken was; Van schakelbewijs is sprake wanneer de rechter het bewijs van het te bewijzen feit mede aanneemt op grond van andere, soortgelijke feiten.
De handelingen die aan het te bewijzen feit en de andere feiten ten grondslag liggen vertonen dan een zo grote overeenkomst dat het bewijs van het eerste feit mag worden afgeleid uit de overeenkomst met de andere feiten. De bewijskracht van het bewijsmateriaal ligt dan in de gelijksoortige modus operandi die het zeer waarschijnlijk maakt dat het te bewijzen feit zich op dezelfde wijze heeft voltrokken als de reeds bewezen feiten (Vgl. mA-G Vegter in zijn conclusie van 16 september 2014, ECLI:NL:PHR:2014:2083)
De Hoge Raad acht het gebruik van schakelbewijs in een bewijsconstructie – onder omstandigheden – geoorloofd. Het draait dan doorgaans om de redengevendheid van het bewijsmiddel, dat immers betrekking heeft op een ander feitelijk gebeuren dan het ‘te bewijzen’ voorval. Maar uit de uitspraak van de feitenrechter kan bijvoorbeeld blijken dat er bij het andere feit sprake is geweest van “een werkwijze die op essentiële punten overeenkomt met de werkwijze die is gevolgd bij het bewezenverklaarde feit”. (HR 15 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB5370, NJ 2008/61)

Verweren tegen schakelbewijs

In verschillende zedenzaken zien we de officier falen bij het het gebruik van de constructie van het schakelbewijs. Enkele voorbeelden hiervan zijn:

  • De verklaringen van aangeefsters zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende onderscheidend in de aard van de beschreven gedragingen en onvoldoende gedetailleerd om als schakelbewijs te kunnen worden gebruikt. Daarbij komt dat gelet op de gang van zaken rond het afleggen van verklaringen tegenover eerst anderen en daarna de politie en de rechter-commissaris niet buiten redelijke twijfel is dat de verklaringen van aangeefsters door omstandigheden zoals het tijdsverloop, in hun waarheidsgehalte zijn beïnvloed (Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19 november 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:8629)

The post Verweren tegen gebruik schakelbewijsconstructie appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/verweren-tegen-gebruik-schakelbewijsconstructie/feed/ 0
Locatie en emotie hoeft niet altijd steunbewijs op te leveren https://www.zedenadvocaat.nl/locatie-en-emotie-hoeft-niet-altijd-steunbewijs-op-te-leveren/ https://www.zedenadvocaat.nl/locatie-en-emotie-hoeft-niet-altijd-steunbewijs-op-te-leveren/#respond Tue, 04 Jan 2022 22:22:50 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2060 Steunbewijs voor een bewezenverklaring van een zedendelict kan al in de kleinste dingen zitten. Het kan ook een beschrijving van de emotie van het slachtoffer zijn, kort na het vooral. In sommige gevallen kan dat voldoende zijn. Evenwel kan die emotie ook door andere redenen worden verklaard. Dan levert die emotie weer geen bewijs op. […]

The post Locatie en emotie hoeft niet altijd steunbewijs op te leveren appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Steunbewijs voor een bewezenverklaring van een zedendelict kan al in de kleinste dingen zitten.
Het kan ook een beschrijving van de emotie van het slachtoffer zijn, kort na het vooral. In sommige gevallen kan dat voldoende zijn.
Evenwel kan die emotie ook door andere redenen worden verklaard. Dan levert die emotie weer geen bewijs op. Het gaat steeds om een afweging van de verschillende factoren. In HR 2 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1594 ging het om de vraag of de locatie en de emotie voldoende kan steunbewijs kan vormen. Het hof meende van wel, maar de Hoge Raad nam met de motivering geen genoegen en casseerde.

De Hoge Raad overwoog het volgende:
“Bij de beoordeling van de vraag of is voldaan aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv moet voorop worden gesteld dat art. 342, tweede lid, Sv strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.1 Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.2
9. De kern van de klacht komt er op neer dat het bewezenverklaarde door de verdachte knijpen in de billen van aangeefster niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen anders dan de verklaring van de aangeefster. In de bewijsoverweging die ik hierboven bij randnummer 6 heb weergegeven, ligt het oordeel van het hof besloten dat aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan. Zoals de Hoge Raad overwoog in zijn arrest van 15 mei 2018, is niet vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de tenlastegelegde gedragingen,3 in dit geval het in de billen knijpen van aangeefster. Ter verduidelijking van deze overweging wijs ik op Rozemond die in zijn noot bij het arrest opmerkt dat het voldoende is “dat de verklaring van de aangeefster of aangever op concrete punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, waarbij die concrete punten ‘specifieke omstandigheden’ van de tenlastegelegde […] gedragingen moeten opleveren. In bepaalde gevallen kan het steunbewijs zelfs betrekking hebben op een specifieke omstandigheid (bijvoorbeeld de reactie, emotie of toestand van het slachtoffer direct na het misdrijf) die niet uit andere bewijsmiddelen blijkt”.4
10. Het steunbewijs in deze zaak heeft in het bijzonder betrekking op specifieke omstandigheden die betrekking hebben op de locatie waar aangeefster en de verdachte zich bevonden en de aangeefster in haar billen zou zijn geknepen, te weten de toiletten van het [A] Den Haag, de aanwezigheid van beiden op die locatie, het mondelinge contact dat daar tussen beiden heeft plaatsgevonden en de psychische, gesteldheid van de aangeefster vlak na het feit.”

 

The post Locatie en emotie hoeft niet altijd steunbewijs op te leveren appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/locatie-en-emotie-hoeft-niet-altijd-steunbewijs-op-te-leveren/feed/ 0
Verklaringen over 3 verschillende gevallen van ontucht levert geen steunbewijs voor elkaar op https://www.zedenadvocaat.nl/verklaringen-over-3-verschillende-gevallen-van-ontucht-levert-geen-steunbewijs-voor-elkaar-op/ https://www.zedenadvocaat.nl/verklaringen-over-3-verschillende-gevallen-van-ontucht-levert-geen-steunbewijs-voor-elkaar-op/#respond Wed, 22 Dec 2021 09:30:08 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2056 Een 51-jarige man uis door de rechtbank Oost-Brabant vrijgesproken (ECLI:NL:RBOBR:2015:6836). De man werd ervan verdacht 3 minderjarige jongens te hebben misbruikt. De jongens deden aangifte tegen de verdachte en verklaarden dat zij over uiteenlopende periodes (tussen 2011 en 2013) zijn misbruikt door de man. Twee van de jongens zouden geld van hem hebben gekregen om […]

The post Verklaringen over 3 verschillende gevallen van ontucht levert geen steunbewijs voor elkaar op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Een 51-jarige man uis door de rechtbank Oost-Brabant vrijgesproken (ECLI:NL:RBOBR:2015:6836). De man werd ervan verdacht 3 minderjarige jongens te hebben misbruikt. De jongens deden aangifte tegen de verdachte en verklaarden dat zij over uiteenlopende periodes (tussen 2011 en 2013) zijn misbruikt door de man. Twee van de jongens zouden geld van hem hebben gekregen om seksuele handelingen te verrichten of ondergaan. De derde jongen verklaarde dat hij door de man bij zijn geslachtsdelen was betast. De verdachte bevestigde alleen dat de jongens in de bewuste periodes in zijn woning zijn geweest, verder beriep hij zich op zijn zwijgrecht.
Volgens de officier van justitie ondersteunen de verklaringen van de jongens elkaar en levert dit in een constructie van schakelbewijs voldoende bewijs op. De rechtbank oordeelt dat deze constructie niet opgaat. Weliswaar gaat het hier om soortgelijke feiten, maar geen van de feiten wordt zelfstandig met voldoende bewijsmiddelen gefundeerd. Per feit is er slechts de aangifte, die niet door andere, objectieve, bewijsmiddelen in voldoende mate wordt ondersteund. De rechtbank kan de ten laste gelegde delicten dus niet bewezen verklaren en spreekt de man daarom vrij.

De rechtbank overwoog:

“Op 15 mei 2013 heeft [slachtoffer 1] tegenover de politie verklaard dat hij € 30,– van verdachte zou krijgen als hij zich in bijzijn van verdachte zou aftrekken. Dit aanbod vond plaats toen [slachtoffer 1] veertien jaar oud was.

In navolging van [slachtoffer 1] hebben nog twee andere jongens, te weten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (althans zijn moeder namens de laatste) aangifte tegen verdachte gedaan. [slachtoffer 2] zou door verdachte zijn benaderd om – tegen betaling van een geldbedrag – verdachte af te trekken of zichzelf door verdachte te laten trekken. [slachtoffer 2] heeft ook aangegeven dat hij zich daartoe verplicht voelde, omdat verdachte zijn baas was en hij anders ontslag vreesde. Hij was toen tussen de vijftien en zeventien jaar oud. [slachtoffer 3] zou door verdachte bij zijn geslachtsdelen zijn betast. Ten tijde van de ten laste gelegde periode was [slachtoffer 3] tussen de dertien en vijftien jaar oud.

Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] kent en dat zij gedurende de ten laste gelegde periode in zijn woning zijn geweest. Voor het overige beroept verdachte zich op zijn zwijgrecht.

Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden dient de rechtbank vast te stellen wat er precies is voorgevallen tussen enerzijds verdachte en anderzijds [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en vervolgens de vraag te beantwoorden of ontuchtige handelingen tussen verdachte en de minderjarige slachtoffers hebben plaatsgevonden in de verschillende varianten als ten laste gelegd. Volgens artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt tot waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat die bepaling het de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige / aangever gerelateerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en (op specifieke punten) onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.

De rechtbank heeft op zichzelf geen redenen om de aangiftes/verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet betrouwbaar te achten. Deze komen overeen met hetgeen zij aan hun moeders hebben verteld en ook de inhoud van hetgeen zij verklaren geeft geen aanleiding vraagtekens te plaatsen bij de betrouwbaarheid van hun verklaringen. Voorts kan uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting worden afgeleid dat voornoemde jongens gedurende een langere periode met enige regelmaat in de woning van verdachte verbleven. Echter, met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hun aangiftes/verklaringen ten aanzien van de afzonderlijk ten laste gelegde feiten op zichzelf staan, nu deze geen steun vinden in enig ander bewijsmiddel dat afkomstig is uit een onafhankelijke bron. Immers, voor zover ook hun moeders hebben verklaard over hetgeen zij hen hebben toevertrouwd, zijn ook die verklaringen van de moeders te herleiden tot steeds dezelfde bron, de drie jongens. Het feit dat voornoemde jongens met enige regelmaat in de woning van verdachte verbleven en hun verklaringen op punten overeenkomsten vertonen voor wat betreft hetgeen in de woning van verdachte allemaal zou gebeuren, biedt onvoldoende steun om te komen tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde handelingen.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de jongens elkaar ondersteunen en in een constructie van schakelbewijs voldoende wettig bewijs opleveren voor een bewezenverklaring. De rechtbank is van oordeel dat deze constructie niet opgaat. Weliswaar is sprake van soortgelijke feiten, maar geen van de bewezenverklaringen zoals door de officier van justitie gevorderd, wordt zelfstandig met bewijsmiddelen gefundeerd, hetgeen het schakelen van het redengevende bewijs dat relevant is voor de bewezenverklaring niet mogelijk maakt.

Nu de aangiftes aldus geen steun vinden in andere objectieve bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.

Voorts overweegt dat rechtbank dat er – gezien de voorhanden zijnde bewijsmiddelen – overigens ruimte is voor twijfel dat verdachte zich bewust was van zijn overwicht en daarvan misbruik heeft gemaakt.”

The post Verklaringen over 3 verschillende gevallen van ontucht levert geen steunbewijs voor elkaar op appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/verklaringen-over-3-verschillende-gevallen-van-ontucht-levert-geen-steunbewijs-voor-elkaar-op/feed/ 0
Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-nabijheid-en-bellen-door-aangeefster-onvoldoende-bewijs-schennispleging/ https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-nabijheid-en-bellen-door-aangeefster-onvoldoende-bewijs-schennispleging/#respond Thu, 04 Feb 2021 09:42:15 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2040 De omstandigheid dat verdachte met het specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen is onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster. Ook is het niet voldoende dat de vrouw meteen haar man heeft gebeld na het voorval. Casus schennispleging “Aangeefster [slachtoffer 2] heeft […]

The post Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
De omstandigheid dat verdachte met het specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen is onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangeefster.
Ook is het niet voldoende dat de vrouw meteen haar man heeft gebeld na het voorval.

Casus schennispleging

“Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 12 maart 2017 met de hond van haar dochter over straat liep. Zij zag een man op de hoek van de straat staan. De man vroeg haar of zij een doekje voor hem had omdat hij had geplast. Aangeefster zag toen dat de man een parka jas aan had die aan de voorkant open was. Hij had een donkerblauwe trainingsbroek aan met een witte streep en zijn trainingsbroek zat omlaag. Zij zag zijn blote geslachtsdeel en zijn blote ballen die over de trainingsbroek hingen. De blote penis was in een erectie. De man riep nog verschillende dingen naar aangeefster. Aangeefster heeft hem gewaarschuwd en is vervolgens in de richting van het huis van haar dochter gelopen. Toen de man uit het zicht was, heeft zij de politie gebeld. Vervolgens heeft zij haar echtgenoot gebeld. Zij heeft als signalement van deze persoon opgegeven: een man van tussen de 25 en 30 jaar oud met een donker antraciet grijze parka jas van katoen aan met twee touwtjes onderaan de boord en een rits en capuchon en een donkerblauwe trainingsbroek met een witte enkele brede streep en donkere sportschoenen aan.

Wanneer verbalisanten korte tijd later ter plaatse komen, treffen zij in de directe nabijheid van de plaats-delict een man aan die volledig aan het door aangeefster opgegeven signalement voldoet.

Uitspraak hof: wel voldoende steunbewijs schennispleging

Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van een getuige, in dit geval [slachtoffer 2] , onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verklaring moet voldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Het hof is van oordeel dat het dossier voldoende steunbewijs bevat om tot een bewezenverklaring te komen, gelet op het feit dat verdachte, met dit specifieke signalement, korte tijd na de schennis in de directe nabijheid van de plaats-delict door de politie is aangetroffen.”

Hoge Raad: onvoldoende steunbewijs schennispleging

Het oordeel van de Hoge Raad is anders. Volgens de Hoge Raad is het aantreffen van de man in de nabijheid onvoldoende steunbewijs.

Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daaromtrent slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid verschaffen door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452).

2.4In deze zaak is het oordeel van het hof dat het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan niet alleen kan worden aangenomen op grond van hetgeen de aangeefster heeft verklaard, maar dat de door haar vermelde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in nader aangeduid ander bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpelijk. Voor dergelijke steun volstaan immers niet de door het hof in dit verband in aanmerking genomen aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van de beweerde plaats delict kort nadat het tenlastegelegde voorval zich had voorgedaan, terwijl dat niet anders wordt door de enkele omstandigheid dat de aangeefster kort na het tenlastegelegde voorval telefonisch contact heeft gezocht met de politie en met haar echtgenoot.

The post Aanwezigheid verdachte in nabijheid en bellen door aangeefster onvoldoende bewijs schennispleging appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/aanwezigheid-verdachte-in-nabijheid-en-bellen-door-aangeefster-onvoldoende-bewijs-schennispleging/feed/ 0
Bewijsminimumregels strafrecht https://www.zedenadvocaat.nl/bewijsminimumregels-strafrecht/ https://www.zedenadvocaat.nl/bewijsminimumregels-strafrecht/#respond Mon, 28 Sep 2020 21:08:35 +0000 https://www.zedenadvocaat.nl/?p=2032 Voor een bewezenverklaring moet hij in de eerste plaats voor alle onderdelen van de gewenste bewezenverklaring over ten minste één bewijsmiddel beschikken. Kan een onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen, dan moet vrijspraak volgen.In de tweede plaats moet de gewenste bewezenverklaring als geheel kunnen worden aangetoond door een minimale hoeveelheid bewijsmateriaal. De regels die […]

The post Bewijsminimumregels strafrecht appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
Voor een bewezenverklaring moet hij in de eerste plaats voor alle onderdelen van de gewenste bewezenverklaring over ten minste
één bewijsmiddel beschikken. Kan een onderdeel van de tenlastelegging niet worden bewezen, dan moet vrijspraak volgen.In de tweede plaats moet de gewenste bewezenverklaring als geheel kunnen worden aangetoond door een minimale hoeveelheid bewijsmateriaal. De regels die daarbij gelden, worden aangeduid als bewijsminimumregels. Soms zal de tweede bewijsgrond onvoldoende zijn om te voldoen aan de bewijsminimumregel, omdat de bewijsgrond niet rechtstreeks een onderdeel van de bewezenverklaring ondersteunt

Bewijsminimumregels als waarborgen voor de waarheidsvinding in strafzaken

The post Bewijsminimumregels strafrecht appeared first on Zedenadvocaat.

]]>
https://www.zedenadvocaat.nl/bewijsminimumregels-strafrecht/feed/ 0